ECLI:NL:RBMNE:2022:1992

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/2951
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wet WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de weigering van een Wet WIA-uitkering. Eiser had eerder een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen uit arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar deze was beëindigd. Eiser meldde op 1 september 2020 toegenomen klachten en verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Verweerder weigerde echter de aanvraag, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 14 februari 2022, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd de zaak besproken. Eiser voerde aan dat zijn medische klachten waren onderschat en dat hij meer beperkt was dan de verzekeringsarts had aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende was gemotiveerd. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de rapporten niet aan de eisen voldeden.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens zorgvuldig had bestudeerd en dat de geduide functies passend waren voor eiser, ondanks zijn psychische klachten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had besloten dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.M.B. Amting),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Bergh).

Procesverloop

Na een eerdere beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen uit arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft eiser op 1 september 2020 melding gemaakt van toegenomen klachten uit dezelfde ziekteoorzaak sinds september 2019. Eiser wenst op basis hiervan in aanmerking te komen voor een Wet WIA-uitkering.
Bij besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser per 10 oktober 2020 in aanmerking te brengen voor een Wet WIA-uitkering, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser is ook na heroverweging minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2022 via MS Teams. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn medische klachten zijn onderschat. Hij vindt dat hij meer beperkt is op persoonlijk en sociaal functioneren dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder heeft aangenomen. Ook vindt eiser dat er een verdergaande urenbeperking aangenomen moet worden. Zijn psychische beperkingen zijn na een doorgemaakt herseninfarct in januari 2019 toegenomen. Hij heeft depressieve klachten, angstklachten, is prikkelbaar en gespannen. Hij kan zijn vrijwilligerswerk van twee dagen per week gedurende vijf uur per dag in een verzorgingstehuis niet volhouden. Ter onderbouwing wijst eiser op het rapport van het psychodiagnostisch onderzoek van 27 mei 2021 en de brief van neuroloog [A] van 26 oktober 2021.
2. Verweerder heeft zich gebaseerd op de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens verweerder is deze medische beoordeling zorgvuldig tot stand gekomen en toereikend gemotiveerd. Verweerder ziet dan geen aanleiding in afwijking daarvan eiser verdergaand beperkt te achten.
3. De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Zij heeft de dossiergegevens bestudeerd en is aanwezig geweest tijdens de hoorzitting via beeldbellen. De (medische) gegevens, die eiser tijdens de bezwaarfase heeft overgelegd, heeft zij betrokken in haar heroverweging van 3 juni 2021. Naar aanleiding van de (medische) gegevens in beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 3 augustus 2021 en 7 februari 2022 aanvullend gereageerd.
6. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser in beroep geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van 3 juni 2021 de onderzoekgegevens uitgebreid en inzichtelijk weergegeven en vervolgens eenduidig beargumenteerd waarom zij de beperkingen in de FML van 3 juni 2021 passend acht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt daartoe dat sprake is van toegenomen beperkingen. Daarbij stelt zij dat het CVA, dat eiser in januari 2019 heeft gehad, strikt gezien buiten de verzekerde periode valt. Maar het is volgens haar lastig de mogelijk als gevolg hiervan ontstane psychische problemen los te zien van de al lang bestaande psychische problemen in de zin van verslaving en borderline persoonlijkheidsstoornis. Ter zitting is op basis hiervan vastgesteld dat niet in geschil is dat de toegenomen beperkingen van eiser uit dezelfde ziekteoorzaak worden geacht te zijn ontstaan.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser aanvullend beperkt geacht voor beroepsmatig autorijden vanwege het medicatiegebruik. Ook heeft zij een lichte urenbeperking op energetische gronden aangenomen van 30 uur per week en 6 uur per dag. Voor het overige schaart de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich achter de beoordeling van de primaire verzekeringsarts. De conclusies die uit het psychodiagnostisch onderzoek volgen komen volgens haar tot uiting in de aangenomen forse beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren en het volhouden van de aandacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in de (medische) gegevens in beroep geen aanleiding de beperkingen verder aan te scherpen.
Dat eiser verdergaand beperkt moet worden geacht, kan de rechtbank uit de stellingen van eiser en de overgelegde medische informatie niet afleiden. De conclusies uit het psychodiagnostisch onderzoek zijn erkend en gevolgd door de verzekeringsartsen. De informatie van de neuroloog van 26 oktober 2021 ziet op rugklachten waarvoor eiser op 26 oktober 2021 is onderzocht. Deze informatie heeft dus geen betrekking op de datum in geding en kan daarom niet afdoen aan de juistheid van de medische beoordeling ten aanzien van de datum in geding.
7. Eiser heeft ook aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn. Ter zitting heeft eiser ter toelichting gesteld dat onvoldoende gemotiveerd is dat de geduide functies geschikt zijn voor hem vanwege zijn beperkingen. Bij de geduide functies medewerker tuinbouw en huishoudelijk medewerker gebouwen wordt gewerkt in hoog tempo en onder tijdsdruk. Dat kan eiser niet met zijn psychische klachten.
8. Verweerder heeft zich gebaseerd op de arbeidsdeskundige beoordeling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Volgens verweerder is deze arbeidsdeskundige beoordeling zorgvuldig tot stand gekomen en toereikend gemotiveerd. Verweerder ziet dan geen aanleiding de geduide functies ongeschikt te achten.
9. De beroepsgrond slaagt niet. Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 3 juni 2021 opgenomen beperkingen is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies terecht geschikt zijn geacht voor eiser. In de arbeidsdeskundige beoordeling van 8 juni 2021 is naar het oordeel van de rechtbank toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies passen binnen eiser belastbaarheid op de datum in geding.
Bij de geduide functie huishoudelijk medewerker gebouwen is geen sprake van een hoog handelingstempo of deadlines en productiepieken. Ook is er geen sprake van een hoog normale functiebelasting. Van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser is bij deze functie dan geen sprake.
Bij de geduide functie medewerker tuinbouw is geen sprake van deadlines of productiepieken. Een overschrijding van de belastbaarheid van eiser op dit punt is dus niet aan de orde. In de functie medewerker tuinbouw wordt verder in een behoorlijk tempo gewerkt, maar betreft het geen complexe taken. Het zijn routinematige werkzaamheden die eenvoudig van aard zijn. Gelet daarop valt de belasting op dit punt binnen de marge van de belastbaarheid van eiser. De rechtbank ziet in de enkele stelling van eiser ter zitting geen aanknopingspunt om aan de juistheid van deze toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen.
10. Gelet op het voorgaande, is het bestreden besluit van een deugdelijke medische en arbeidsdeskundige grondslag voorzien. Verweerder heeft eiser op basis hiervan terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht en geweigerd om eiser met ingang van 10 oktober 2020 een Wet WIA-uitkering toe te kennen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.