ECLI:NL:RBMNE:2022:199

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
9257338 UC EXPL 21-4125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende schadevergoeding wegens gebreken bij renovatie van een badkamer

In deze zaak heeft eiser sub 1, bijgestaan door mr. L.H.H. Verhoeven, gedaagden sub 1 en sub 2 aangeklaagd wegens gebreken bij de renovatie van zijn badkamer. De renovatie, uitgevoerd door gedaagde sub 1 onder de naam [handelsnaam 1], begon op 5 juli 2020 en leidde tot lekkages die niet adequaat werden verholpen. Eiser sub 1 heeft op 26 mei 2021 gedaagden gedagvaard, waarna een mondelinge behandeling plaatsvond op 22 december 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er gebreken waren in het werk van gedaagden, waaronder lekkages en ondeskundig uitgevoerd werk. Eiser sub 1 vorderde vervangende schadevergoeding van € 12.264,25 voor herstelkosten, alsook aanvullende schadevergoeding en deskundigenkosten. De kantonrechter oordeelde dat gedaagden in verzuim verkeerden en dat eiser sub 1 recht had op de gevorderde schadevergoeding, inclusief wettelijke rente. De vorderingen van eiser sub 1 werden toegewezen, en gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9257338 UC EXPL 21-4125 RvdH/1037
Vonnis van 19 januari 2022
inzake

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen in mannelijk enkelvoud: [eiser sub 1] c.s.,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L.H.H. Verhoeven,
tegen:
1.
[gedaagde sub 1],
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: de [handelsnaam 1] ,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. A.F.H. Spoormaker,

2.[gedaagde sub 2] , handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,

wonende in [woonplaats 3] ,
verder ook te noemen: [handelsnaam 2] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon,
de gedaagden worden gezamenlijk in mannelijk enkelvoud ook aangeduid als [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. op 26 mei 2021 gedagvaard. De dagvaarding is voorzien van producties 1 tot en met 33. De [handelsnaam 1] heeft daar schriftelijk op gereageerd en nadien op 27 juli 2021 een productie in het geding gebracht.
1.2.
[handelsnaam 2] heeft zich niet gesteld op de roldatum waartegen hij is gedagvaard. Er is aan hem verstek verleend. Hij is wel verschenen op de mondelinge behandeling van 22 december 2021, waardoor de gevolgen van het tegen hem verleende verstek zijn vervallen zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
1.3.
Op 22 december 2021 vond de mondelinge behandeling plaats. Partijen zijn verschenen alsook de gemachtigden van [eiser sub 1] c.s. respectievelijk de [handelsnaam 1] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.4.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. ingeschakeld voor de renovatie van zijn badkamer. [gedaagde sub 1] c.s. is op basis van een mondelinge overeenkomst aan het werk gegaan op 5 juli 2020. Er is daarbij een aanneemsom van € 5.250,- overeengekomen. Op 11 juli 2020 was het werk grotendeels af.
2.2.
Op 12 juli 2020 heeft [eiser sub 1] c.s. lekkages in de douche en wastafel in de badkamer ontdekt. [gedaagde sub 1] c.s. heeft geprobeerd (de oorzaak van) de lekkages te traceren en verhelpen, maar is daarin niet geslaagd. [handelsnaam 2] heeft vervolgens [onderneming 1] , een lekdetectiebedrijf (hierna: [onderneming 1] ), ingeschakeld. Dat heeft niet geleid tot een onderbouwd, door [onderneming 1] op schrift gesteld oordeel over (de oorzaak van) vorenbedoelde lekkages, maar [onderneming 1] heeft ter plaatse wel mondeling te kennen gegeven dat de afvoer van de badkamer mogelijk niet deugdelijk is. Op 3 augustus 2020 heeft [eiser sub 1] c.s. geconstateerd dat er water uit het stopcontact in de keuken liep, als gevolg van de lekkages in de badkamer. [gedaagde sub 1] c.s. heeft diezelfde dag het stopcontact omgelegd. Daarna volgt een periode waarin [gedaagde sub 1] c.s. pogingen heeft ondernomen om de lekkages op te lossen. [eiser sub 1] c.s. heeft vervolgens op 8 augustus 2020 vochtschade in zijn keuken aangetroffen.
2.3.
Op 11 en 17 augustus 2020 heeft [onderneming 2] , een lekdetectiespecialist (hierna: [onderneming 2] ), in opdracht van [eiser sub 1] c.s. een lekdetectie verricht. Op 13 augustus 2020 heeft [onderneming 3] in opdracht van de opstalverzekeraar van [eiser sub 1] c.s. eveneens onderzoek verricht naar de lekkage. Daarna heeft [eiser sub 1] c.s. de resultaten van de lekdetectie van [onderneming 2] gedeeld met [gedaagde sub 1] c.s. en aangegeven dat hij het [onderneming 4] (hierna: [onderneming 4] ) zal inschakelen om vast te kunnen stellen wat de juiste wijze van herstel is.
Hierna hebben de advocaat van [eiser sub 1] c.s. en de [handelsnaam 1] overleg gehad.
De [handelsnaam 1] heeft op 16 oktober 2020 nog een aantal werkzaamheden aan de badkamer uitgevoerd.
2.4.
Op 27 oktober 2020 heeft [onderneming 4] in opdracht van [eiser sub 1] c.s. de badkamer onderzocht. De [handelsnaam 1] was daarbij aanwezig. [handelsnaam 2] was ook uitgenodigd, maar is niet verschenen. [eiser sub 1] c.s. heeft [onderneming 4] hierna opdracht gegeven voor destructief onderzoek. Dat onderzoek vond plaats op 5 januari 2021. De rapporten van deze onderzoeken zijn gedeeld met [gedaagde sub 1] c.s. [eiser sub 1] c.s. heeft ook offertes van andere aannemers met [gedaagde sub 1] c.s. gedeeld en daarbij aangegeven dat hij de gebreken door een derde wil laten herstellen.
2.5.
Partijen zijn niet tot een oplossing gekomen. [eiser sub 1] c.s. vordert daarom in deze procedure veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van een vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 12.264,25 vanwege het herstel van de badkamer, een aanvullende schadevergoeding van € 335,85 vanwege de aanschaf van tegels, de buitengerechtelijke deskundigenkosten van € 5.406,89 bestaande uit de kosten van de onderzoeken door [onderneming 2] en [onderneming 4] en de buitengerechtelijke incassokosten van € 901,- een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [eiser sub 1] c.s. vordert ook dat de [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] zijn proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente, betalen.
2.6.
De [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] zijn het niet eens met de vorderingen van [eiser sub 1] c.s.

3.De beoordeling

De overeenkomst
3.1.
De [handelsnaam 1] betwist dat hij partij is bij de aanneemovereenkomst met [eiser sub 1] c.s. Ter motivering hiervan heeft hij het volgende aangevoerd. [eiser sub 1] c.s. heeft de overeenkomst gesloten met [handelsnaam 2] . Ook de contante betalingen van de aanneemsom zijn aan [handelsnaam 2] gedaan. De [handelsnaam 1] fungeerde slechts als aanspreekpunt en hij verrichte hand- en spandiensten. Hij had namelijk nog geen ervaring met het verbouwen van badkamers.
3.2.
[handelsnaam 2] heeft de stelling van de [handelsnaam 1] dat [eiser sub 1] c.s. de aanneemovereenkomst alleen met [handelsnaam 2] heeft gesloten, bevestigd.
3.3.
[eiser sub 1] c.s. betwist deze stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. en stelt dat hij met beide heren een overeenkomst heeft gesloten.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. voldoende gemotiveerd heeft gesteld en [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, dat [eiser sub 1] c.s. met
[gedaagde sub 1] c.s. de aanneemovereenkomst heeft gesloten. Daartoe wordt het volgende overwogen. Voorop wordt gesteld dat voor de beantwoording van de vraag met wie [eiser sub 1] c.s. de overeenkomst van aanneming van werk heeft gesloten niet doorslaggevend is aan wie [eiser sub 1] c.s. de aanneemsom contant heeft betaald. Vaststaat dat [gedaagde sub 1] c.s. zich als samenwerkend duo richting [eiser sub 1] c.s. heeft opgesteld, zoals [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] c.s. in deze procedure weliswaar stelt dat de [handelsnaam 1] geen contractspartij is, maar de [handelsnaam 1] heeft zich tijdens de uitvoering van de verbouwing en de periode daarna wel als zodanig gepresenteerd. In dat kader is in het bijzonder van belang zijn e-mail van 4 september 2020 aan de gemachtigde van [eiser sub 1] c.s., waarin hij schrijft:
‘[...] Tijdens het werk dat ik in opdracht van uw cliënt heb verricht aan zijn badkamer [...]’en
‘[...] Op dit moment vertrouw ik erop dat er geen sprake is van een wanprestatie mijnerzijds ex. ad artikel 6:74 BW c.q. een tekortkoming in de nakoming in de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst [...]’.De [handelsnaam 1] heeft in deze e-mail zichzelf als contractspartij van [eiser sub 1] c.s. gekwalificeerd. Omdat de [handelsnaam 1] niet heeft uitgelegd waarom hij op 4 september 2020 dat wel heeft gedaan, maar in deze procedure aanvoert dat hij geen partij bij de overeenkomst zou zijn, heeft hij de stelling van [eiser sub 1] c.s. dat de [handelsnaam 1] ook een contractspartij is niet (voldoende) gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiser sub 1] c.s. een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde sub 1] c.s.
De gebreken
3.5.
[onderneming 2] heeft een lekkage waargenomen aan de achterzijde van het inbouwtoilet in de badkamer en vastgesteld dat dat er water uit het stopcontact in de keuken loopt en dat er sprake is van vochtschade aan de wand en het plafond in de keuken, die het gevolg is van de lekkage van het inbouwtoilet. [onderneming 2] heeft ook een lekkage aan de afvoeren van de wastafels vastgesteld. [onderneming 3] heeft vastgesteld dat de draingoot van de douche is aangesloten door twee haakse bochten, terwijl er hooguit bochten van 45 graden mogen worden toegepast. [onderneming 3] heeft ook vastgesteld dat het afschot van de afvoer van de douche niet deugdelijk is en dat er openstaande voegen zijn en overdadig kitwerk is. Volgens [onderneming 3] zijn de gebreken te wijten aan ondeskundig werk door [gedaagde sub 1] c.s.
3.6.
[onderneming 4] kon aanvankelijk niet vaststellen dan wel uitsluiten dat er sprake was van lekkages. De situatie was door de pogingen tot herstel door [gedaagde sub 1] c.s. inmiddels gewijzigd ten opzichte van de situatie op het moment dat [onderneming 2] en [onderneming 3] hun onderzoeken uitvoerden. [onderneming 4] heeft vervolgens destructief onderzoek in de badkamer uitgevoerd en geconcludeerd dat er sprake is van de volgende technische gebreken: mogelijke lekkage bij douchekraan waardoor demontage van de kraan is vereist, de lichtschakelaar is niet stevig vastgezet, het ventilatiesysteem is verstoord door montage van de afzuiging met motor in het kanaal van de mechanische ventilatie, de draingoot is scheef gemonteerd, de douchehoek is niet getegeld, de waterleiding is niet goed en deugdelijk geaard, de douchedeur is niet sluitend gemonteerd en achter de spiegel is een tegel met een afgebroken hoek aangebracht en. [onderneming 4] noemt daarnaast de volgende esthetische gebreken: het voeg- en kitwerk is slordig en ongelijkmatig uitgevoerd, het tegelwerk op de wand tegenover de douchehoek is niet gelijkmatig verdeeld, het tegelwerk rondom de spoeldrukknop is niet aansluitend aangebracht en de vloerrand op de dorpel is niet correct afgewerkt. De oorzaak van de gebreken is volgens [onderneming 4] de ondeskundigheid en slordigheid van [gedaagde sub 1] c.s.
3.7.
De [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] hebben het bestaan van de genoemde gebreken in het door hen verrichte werk in de badkamer niet (gemotiveerd en/of onderbouwd) betwist. De kantonrechter stelt daarom vast dat van vorenbedoelde gebreken sprake was.
De vervangende schadevergoeding
3.8.
Uit artikel 6:87 van het BW volgt dat voor zover nakoming van een verbintenis niet al blijvend onmogelijk is, de verbintenis kan worden omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding als de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
Verzuim in de nakoming van de verbintenis tot het deugdelijk uitvoeren van werk
3.9.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel de [handelsnaam 1] als [handelsnaam 2] in verzuim verkeren wat betreft de nakoming van hun contractuele verbintenis om het overeengekomen werk deugdelijk uit te voeren en overweegt daartoe als volgt.
3.10.
Niet ter discussie staat dat [eiser sub 1] c.s. een opeisbare vordering tot nakoming van voormelde contractuele verbintenis op [gedaagde sub 1] c.s. had. Hierboven is reeds vastgesteld dat er gebreken waren in het door [gedaagde sub 1] c.s. in de badkamer verrichte werk.
3.11.
Het verzuim treedt in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Als de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Het verzuim kan echter op grond van artikel 6:83, aanhef en sub c, van het BW ook zonder ingebrekestelling intreden, onder meer als de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat hij in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
3.12.
Dat laatste is aan de orde. De [handelsnaam 1] heeft in zijn e-mail van 4 september 2020 gesteld dat er geen sprake is van wanprestatie. Op 7 oktober 2020 heeft de advocaat van de [handelsnaam 1] kenbaar gemaakt dat hij wel een deel van de gebreken wilde herstellen, maar de [handelsnaam 1] heeft zich nadrukkelijk niet bereid verklaard om de gebreken te herstellen die samenhangen met het toilet. De advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft hierna op 8 oktober 2020 de [handelsnaam 1] opnieuw in de gelegenheid gesteld om alle gebreken te herstellen, maar de [handelsnaam 1] blijft bij zijn standpunt. Er volgt hierna nog een verhandeling over de douchevloer (in de e-mails van 12 oktober 2020 van de advocaat van [eiser sub 1] c.s. en van 13 oktober 2020 van de advocaat van de [handelsnaam 1] ) en op 16 oktober 2020 voert de [handelsnaam 1] een aantal herstelwerkzaamheden uit, maar volledig herstel van de gebreken in het in de badkamer uitgevoerde werk blijft uit. Vervolgens is [onderneming 4] ingeschakeld voor het onderzoek. De advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft de rapportage van [onderneming 4] op 18 november 2020 aan de advocaat van de [handelsnaam 1] verstuurd en daarbij gevraagd of de [handelsnaam 1] bereid is gebreken te herstellen. De [handelsnaam 1] noch zijn advocaat heeft gereageerd op dat bericht. [handelsnaam 2] heeft (ook daaraan voorafgaand) geheel niet gereageerd. Uit het verloop tot dat moment en het uitblijven van de reactie op het bericht van 18 november 2020 mocht [eiser sub 1] c.s. afleiden dat [gedaagde sub 1] c.s. zou tekortschieten in de nakoming van de verbintenis.
Omzettingsverklaring
3.13.
[eiser sub 1] c.s. heeft op 26 maart 2021 schriftelijk aan de [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] kenbaar gemaakt dat hij vervangende schadevergoeding vordert in plaats van nakoming. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dat niet weersproken.
3.14.
Gezien het voorgaande kan [eiser sub 1] c.s. dus aanspraak maken op vervangende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:87 van het BW.
Omvang van de vervangende schadevergoeding
3.15.
[eiser sub 1] c.s. heeft de gebreken in het door [gedaagde sub 1] c.s. in de badkamer verrichte werk inmiddels door een derde ( [onderneming 5] B.V.) laten herstellen en het overeengekomen werk dat door dit herstel opnieuw moest worden uitgevoerd laten uitvoeren. De kosten hiervan bedragen € 12.264,25 inclusief btw en is geheel door [eiser sub 1] c.s. betaald. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de hoogte van dit bedrage slechts in algemene bewoordingen betwist. Dat is onvoldoende. Daarom wordt de vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding van [eiser sub 1] c.s. toegewezen als gevorderd.
Wettelijke rente over de vervangende schadevergoeding - verzuim
3.16.
[eiser sub 1] c.s. vordert ook de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het BW. [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. in zijn brief van 26 maart 2021 op de hoogte gesteld van de offerte van [onderneming 5] B.V. en hem gesommeerd tot betaling binnen veertien dagen van onder meer dat offertebedrag ten titel van vervangende schadevergoeding. De betaling is uitgebleven. De [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] zijn daarom de wettelijke rente over de vervangende schadevergoeding verschuldigd met ingang van 10 april 2021 (zijnde de datum met ingang waarvan zij inzake de betaling van de vervangende schadevergoeding in verzuim verkeren) tot de voldoening. Dat de kosten van herstel (iets) lager is dan het offertebedrag als genoemd in de sommatie doet daaraan niet af.
Gevolgschade
3.17.
[eiser sub 1] c.s. vordert een aanvullende schadevergoeding van € 335,85 omdat hij voor dat bedrag tegels heeft moeten aanschaffen voor het herstel van de gebreken in het door [gedaagde sub 1] c.s. in de badkamer verrichte werk. Een deel van deze vordering ter grootte van € 28,74 staat niet ter discussie en is dus toewijsbaar. Ook het overige deel wordt toegewezen. Hoewel [gedaagde sub 1] c.s. in algemene bewoordingen betwist dat er extra nieuwe tegels nodig waren, blijkt uit de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde rapporten (waaronder de rapporten van [onderneming 4] ) voldoende dat [eiser sub 1] c.s. nieuwe tegels heeft moeten kopen ter herstel van gebreken in het door [gedaagde sub 1] c.s. in de badkamer verrichte werk. De vloer is namelijk twee keer opengebroken en er moesten tegels van de wand worden verwijderd. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom toegewezen als gevorderd, met daarover de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het BW met ingang van de datum van de dagvaarding tot de voldoening.
Deskundigenkosten
3.18.
[eiser sub 1] c.s. heeft kosten gemaakt om de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] c.s. vast te kunnen stellen. Het onderzoek door [onderneming 2] kostte € 1.091,12 en het onderzoek door [onderneming 4] € 4.315,77, samen € 5.406,89. [gedaagde sub 1] c.s. heeft deze kosten slechts in algemene bewoordingen betwist door te stellen dat die te hoog zijn. [eiser sub 1] c.s. heeft echter onder meer toegelicht dat en waarom de deskundigen meerdere malen ter plaatse zijn geweest, wat vanzelfsprekend heeft geleid tot hogere kosten.
3.19.
[eiser sub 1] c.s. heeft daarbij voldoende onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren voor het vaststellen van de aansprakelijkheid en de schade en dat de kosten naar hun omvang redelijk zijn. [eiser sub 1] c.s. heeft de kosten van [onderneming 2] zelf betaald. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. ook voldoende heeft aangetoond dat de opdracht voor het deskundigenonderzoek door [onderneming 4] namens [eiser sub 1] c.s. is gegeven. De kosten zijn daarom vermogensschade aan zijn zijde, los van de vraag of die door zijn verzekering zijn gedekt. De kantonrechter wijst daarom de gevorderde deskundigenkosten van in totaal € 5.406,89 toe, met daarover de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het BW met ingang van de datum van de dagvaarding tot de voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
3.20.
[eiser sub 1] c.s. maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 901,00. [gedaagde sub 1] c.s. heeft deze vordering niet betwist. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt toegewezen, met daarover de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het BW met ingang van de datum van de dagvaarding tot de voldoening.
Proceskosten, nakosten en wettelijke rente
3.21.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moeten dragen en dat hij de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. moet betalen. De proceskosten van [eiser sub 1] c.s. worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 116,26
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde
€ 746,00 +(2 punten x tarief € 373,-)
totaal € 1.102,26
3.22.
De nakosten en de over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente zijn toewijsbaar als na te melden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] c.s. tegen bewijs van kwijting te betalen € 12.264,25 met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het BW over dat bedrag vanaf 10 april 2021 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] c.s. tegen bewijs van kwijting te betalen (€ 335,85 + € 5.406,89 + € 901,00 =) € 6.643,74 met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het BW over dat bedrag vanaf 26 mei 2021 tot de voldoening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.102,26 waarin begrepen € 746,- aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 van het BW over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.