4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/064396-21
Ten aanzien van feit 1 (mishandeling) en feit 2 (vernieling)
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 7 maart 2021
Plaats delict: [woonplaats]
Pleegdatum: 7 maart 2021
Ik heb een broer [verdachte] .Ik voelde dat [verdachte] mij bij mijn keel greep, later bleek ook dat hij de ketting die ik droeg kapot getrokken had. Ik draaide mij heel snel om, omdat ik bang was voor [verdachte] . Terwijl ik mij omdraaide voelde ik een hele harde slag tegen mijn achterhoofd. Ik voelde heel duidelijk de gebalde vuist van [verdachte] tegen mijn achterhoofd aan komen. Ik voelde op dat moment een hele erge pijn op de plek waar hij mij geraakt had. Ik voelde vooral ook een hele grote angst.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant 8 maart 2021 met als bijlage een foto van de ketting
Op 8 maart 2021 ontving ik een email van [slachtoffer 3] , vader van aangeefster [slachtoffer 2] . In de email stond als onderwerp: ketting [slachtoffer 2] en er was een foto bijgevoegd van een gebroken ketting.
Een proces-verbaal van bevindingen van (telefonisch) verhoor getuige [getuige ]
Ik heb eerder een verklaring afgelegd bij uw collega de [verbalisant 1] . Ik wil daar op terugkomen. Ik sprak met mijn zoon over een mogelijke opname, om geholpen te worden. Toen kwam het tot conflict tussen [verdachte] en mijn dochter. Ik ben er tussen gesprongen.
Heeft u gezien dat uw zoon [verdachte] , uw dochter tegen het hoofd sloeg?
Ja ja, tegen het hoofd ja, dat kan inderdaad wel en die ketting die brak. Eigenlijk
heb ik hetzelfde als mijn dochter gezien.
De hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor de bewering van de verdediging dat getuige [getuige ] , de moeder van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 2] , een onbetrouwbare getuigenverklaring heeft afgelegd. Weliswaar heeft zij in eerste instantie bij de politie geen belastende verklaring ten aanzien van haar zoon afgelegd, maar uit het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2021 blijkt dat zij dezelfde dag nog de politie heeft gebeld omdat zij op haar verklaring wilde terugkomen. De rechtbank begrijpt dat het moeilijk was voor de moeder om meteen een belastende verklaring af te leggen tegen haar zoon, maar dat zij zich heeft bedacht en alsnog naar waarheid heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 3 (bedreiging)
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 7 maart 2021
[verdachte] woont op de [adres] te [woonplaats] .
Ik heb [verdachte] tijdens het ontbijt aangesproken op zijn gedrag. Ik zag dat hij een mes in zijn handen had. Hij haalde dit mes uit zijn broek. Er heeft toen een worsteling plaatsgevonden en mijn vrouw heeft op dat moment de politie gebeld. De politie heeft [verdachte] toen meegenomen.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 7 maart 2021
Ik deed onderzoek naar de voorgeschiedenis van [verdachte] .
Op 4 november 2020 is [verdachte] aangehouden ter zake mishandeling. [verdachte] zou toen zijn vader hebben mishandeld en had mogelijk ook op dat moment een mes bij zich.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 mei 2022
Ik weet waar dit over gaat. Er werd door mijn vader tegen mij geschreeuwd. Het mes lag op mijn kamer. Ik had het van mijn kamer gepakt.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op de aangifte van vader en de eigen verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tijdens een discussie vader een mes heeft getoond. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank acht de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden verricht dat bij aangever redelijke vrees kon ontstaan dat er een zware mishandeling zou volgen, mede gelet op de agressieve houding die de verdachte aannam.
Parketnummer 16/276020-21
Vrijspraak voor het primair ten laste gelegde:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de
primair ten laste gelegde zware mishandeling niet bewezen kan worden, nu het geconstateerde letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Subsidiair ten laste gelegde
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1]
Plaats delict : [woonplaats]
Pleegdatum/tijd : 11 oktober 2021
Op 11 oktober 2021 zat ik in de huiskamer. Ik zat daar met [verdachte] , een collega genaamd [getuige] en de afdelingsbeveiliger. Omstreeks 21.30 uur zag ik dat [verdachte] zijn rechter arm omhoog bewoog. Ik zag dat hij een glazen theeglas in zijn rechter hand had en zag dat hij dat thee glas in een (1) beweging naar mijn hoofd bracht. Direct daarna voelde ik een scheut pijn door mijn hoofd gaan en besefte mij dat ik van [verdachte] een klap op mijn hoofd gehad had met dat thee glas. De klap was zo heftig dat ik zwart voor mijn ogen zag. Ik keek naar rechts en zag dat er allemaal kapot glas om mij heen lag.
Een proces-verbaal van bevindingen van getuige [getuige]
[verdachte] zat op de bank links van [slachtoffer 1] . [verdachte] stond vanuit het niets op. Hij riep hierbij iets in de trant van "je zit mij te irriteren". Ik zag dat hij hierbij zijn arm met kracht naar achter zwaaide. En zag dat het thee glas wat hij in zijn hand had met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aan kwam. Ik zag dat dit de linkerkant van het gezicht betrof boven de linker wenkbrauw.
Een geschrift, te weten een geneeskundig letselverslag van [instelling] , opgemaakt door drs. K. Hoeberichts, van 28 november 2021:
Op 11 oktober 2011 werd ik als dienstdoende arts op de [locatie] ter plekke geroepen nadat er een geweldsincident had plaatsgevonden waarbij een patiënt dhr. [slachtoffer 1] met een glazen theekop op het voorhoofd had geslagen. Hierbij heeft dhr. [slachtoffer 1] een verwonding links op het voorhoofd opgelopen. Dit betreft een wijkende splijtwond van +-3cm diagonaal met forse zwelling en hematoom vorming. Mogelijke beloop van deze hoofdverwonding is een fors litteken van ongeveer 2 cm in het gelaat van dhr. [slachtoffer 1] .
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 mei 2022
Ik heb op 11 oktober 2021 met een glas in mijn hand een beweging gemaakt richting het hoofd van [slachtoffer 1] . Ik deed een stretchbeweging met mijn armen. Het glas zat in mijn hand en dat kwam toen tegen zijn gezicht aan en het glas brak. Ik deed die stretchbeweging, omdat ik boos op hem was. Hij zat direct naast mij op de bank.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de weergegeven redengevende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte uit boosheid opzettelijk met een glas tegen het hoofd van aangever heeft geslagen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door vanaf een korte afstand -uit boosheid- met zijn hand een glas vol in het gezicht van de aangever te slaan zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit glas aangever in het gezicht zou raken, waarbij de aangever zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangever willens en wetens aanvaard.