ECLI:NL:RBMNE:2022:198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
9240722 AC EXPL 21-1350
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van bestuursvergoeding door Vereniging van Eigenaars faalt door verschillende kwaliteiten van partijen

In deze zaak heeft [eiser], voormalig voorzitter van de Vereniging van Eigenaars (VvE), de VvE gedagvaard om een bestuursvergoeding van € 644,11 te vorderen. De VvE heeft erkend dat zij een deel van deze vergoeding, € 33,71, al heeft betaald, maar stelt dat zij het resterende bedrag kan verrekenen met een vordering die zij op [eiser] heeft voor schilderwerk ter hoogte van € 610,40. [eiser] betwist echter de mogelijkheid van verrekening, omdat hij in zijn hoedanigheid van gewezen voorzitter geen partij is in het conflict over het schilderwerk en omdat de vordering van de VvE volgens hem niet opeisbaar is.

De kantonrechter heeft op 19 januari 2022 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat de VvE niet kan verrekenen, omdat aan het vereiste dat partijen elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn, niet is voldaan. [eiser] heeft een vordering op de VvE in zijn hoedanigheid van voorzitter, terwijl de VvE een vordering op [eiser] in privé heeft. Dit betekent dat de VvE veroordeeld wordt tot betaling van de bestuursvergoeding van € 610,40, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 januari 2021.

Daarnaast heeft [eiser] ook een schadevergoeding van € 549,29 gevorderd, maar deze vordering is afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht, niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de regels over proceskosten van toepassing zijn. De VvE wordt verder veroordeeld in de proceskosten van [eiser], die zijn begroot op € 399,71. De VvE moet deze kosten binnen 14 dagen na de uitspraak betalen, bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd is. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9240722 AC EXPL 21-1350 RvdH/1037
Vonnis van 19 januari 2022
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen:
de vereniging
Vereniging van Eigenaars [gedaagde] , gelegen aan de [.] te [..],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: VvE,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft de VvE gedagvaard. De dagvaarding is voorzien van producties 1 tot en met 13. De VvE heeft daarop schriftelijk gereageerd. Bij die reactie zijn bijlage 1 tot en met 10 gevoegd. [eiser] heeft vervolgens bij brieven van respectievelijk 22 november 2021 en 13 december 2021 schriftelijk gereageerd en producties 17 tot en met 19 ingediend.
1.2.
Op 22 december 2021 vond de mondelinge behandeling plaats. Partijen zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] was van 1 januari 2020 tot 1 december 2020 voorzitter van het bestuur van de VvE. [eiser] stelt dat hij aanspraak kan maken op een bestuursvergoeding van € 644,11. De VvE betwist niet dat zij aan [eiser] een bestuursvergoeding van € 644,11 verschuldigd is. Zij heeft een deel van € 33,71 al naar [eiser] overgemaakt.
2.2.
Voor het resterende deel voert de VvE als verweer dat zij dat kan verrekenen met een vordering die zij op [eiser] heeft. Die vordering bestaat volgens de VvE uit een vergoeding voor schilderwerk door [naam onderneming] , ter hoogte van € 610,40.
2.3.
[eiser] betwist dat de VvE een beroep kan doen op een verrekeningsbevoegdheid. In de eerste plaats omdat hij aanspraak maakt op de bestuursvergoeding in zijn hoedanigheid van gewezen voorzitter van het bestuur van de VvE en hij in die hoedanigheid geen partij is in het conflict over het schilderwerk. In de tweede plaats omdat de vordering van de VvE volgens [eiser] niet opeisbaar is, omdat hij geen akkoord heeft gegeven voor de meerkosten van het schilderwerk. Daarbij zouden de meerkosten ook niet voor rekening van [eiser] mogen komen omdat hij vanwege gezondheidsredenen de schilders moest weigeren, aldus [eiser] .
2.4.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van de bestuursvergoeding en een schadevergoeding van € 549,29, beide te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiser] vordert daarnaast dat de VvE zijn proceskosten betaalt.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe voor zover die ziet op de bestuursvergoeding ter grootte van € 610,40, omdat het verrekeningsverweer van de VvE faalt. De door [eiser] gevorderde schadevergoeding wordt niet toegekend. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De bestuursvergoeding
3.2.
Uit artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening heeft wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld tegenover dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. De bevoegdheid tot verrekening bestaat niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen.
3.3.
Aan het vereiste dat partijen elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn, is niet voldaan als een van de partijen in verschillende, elkaar uitsluitende kwaliteiten betrokken is. In dit geval heeft [eiser] een vordering op de VvE in zijn hoedanigheid van gewezen voorzitter van de VvE. De VvE heeft een vordering op [eiser] in privé, in zijn hoedanigheid van voormalig appartementseigenaar. Dat is niet dezelfde rechtsbetrekking. De VvE kan haar vordering op [eiser] dus niet verrekenen en wordt daarom veroordeeld tot betaling van de bestuursvergoeding van € 610,40 (= € 644,11 - € 33,71) aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 (dat is de datum waarop de betaaltermijn als genoemd in de ingebrekestelling van 16 januari 2021 is verstreken) tot de voldoening.
De schadevergoeding
3.4.
[eiser] maakt ook aanspraak op een schadevergoeding. Die bestaat uit € 460,00 aan door [eiser] bestede tijd en de kosten van de deurwaarder (anders dan die in de proceskostenveroordeling worden meegerekend) ter hoogte van € 89,29. De bestede tijd bestaat uit 210 minuten tegen een tarief van € 2,33 per minuut. De tijd is onder andere besteed aan het opstellen van de ingebrekestelling en mails over de verrekening, studie en overleg met het Juridisch loket.
3.5.
De werkzaamheden die [eiser] heeft genoemd, kunnen worden aangemerkt als verrichtingen ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Dat zijn verrichtingen waarvoor de bepalingen over proceskosten een regeling bieden.
3.6.
In artikel 6:96 lid 3 van het BW is bepaald dat de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c van het BW niet voor vergoeding in aanmerking komen voor zover de regels over de proceskosten ex artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Er is geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden die een afwijking hiervan rechtvaardigen. Daarom kan dit deel van de vordering van [eiser] niet worden toegewezen.
Proceskosten
3.7.
De VvE heeft ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en dat zij de proceskosten van [eiser] moet betalen. [eiser] heeft geprocedeerd in persoon; zijn proceskosten worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 109,71
- griffierecht € 240,00
- reis- en verletkosten
€ 50,00 +
totaal € 399,71
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar als na te melden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de VvE om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 610,40 met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 2021 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt de VvE in de kosten; zij moet de proceskosten aan de zijde van [eiser] aan hem betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 399,71, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 van het BW over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.