ECLI:NL:RBMNE:2022:1969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/16/526632 / HL ZA 21-235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en vervangende schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een geschil ontstaan tussen een eiser en een gedaagde over een aannemingsovereenkomst voor werkzaamheden aan de woning van de eiser. De eiser heeft in juni 2019 een overeenkomst gesloten met de gedaagde voor een totaalbedrag van € 54.000,- voor het leveren en monteren van kunststof kozijnen, een dakopbouw en een uitbouw. De eiser is ontevreden over de uitvoering van de werkzaamheden, die volgens hem te laat zijn begonnen en van onvoldoende kwaliteit zijn. Na een bouwkundig onderzoek door Bureau voor Bouwpathologie BV, dat diverse gebreken aan het licht bracht, heeft de eiser de gedaagde in gebreke gesteld en uiteindelijk zijn vordering omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en heeft de vordering van de eiser tot vervangende schadevergoeding toegewezen, met uitzondering van de gevorderde huurpenningen wegens dubbele woonlasten, omdat er geen overeengekomen opleverdatum was. In reconventie heeft de gedaagde een restant aanneemsom gevorderd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit bedrag in mindering mag worden gebracht op de betalingsverplichting van de gedaagde in conventie. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de eiser, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/526632 / HL ZA 21-235
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.A.J.H. de Lugt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 augustus 2021 met producties 1 tot en met 21
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in (voorwaardelijke) reconventie met producties 1 tot en met 3
  • akte overlegging producties van [gedaagde] met productie 4
  • de conclusie van antwoord in reconventie en voorwaardelijke reconventie met producties 22 tot en met 25
  • akte overlegging producties van [eiser] met producties 26 en 27
  • de mondelinge behandeling van 11 maart 2022
  • pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] heeft begin juni 2019 met [gedaagde] een aannemingsovereenkomst gesloten in verband met werkzaamheden aan zijn nieuwe woning. De overeenkomst zag op het leveren en monteren van:
  • kunststof kozijnen,
  • een dakopbouw,
  • een uitbouw.
Partijen zijn, volgens de offerte van 1 juni 2019, een totaalprijs van € 54.000,- overeengekomen. Fase 1 à € 25.000,- is gefactureerd op 10 juli 2019 en fase 2, eveneens € 25.000,-, is gefactureerd op 25 september 2019. Beide facturen zijn betaald. Voor het resterend bedrag heeft [gedaagde] een factuur met datum 8 november 2021 gestuurd. Een opleverdatum is niet schriftelijk overeengekomen. De offerte vermeldt ten aanzien van de levertijd: “
In mondeling overleg (z.s.m.).
2.2.
[eiser] is niet tevreden over de werkzaamheden om twee redenen: ten eerste is het werk wat hem betreft te laat aangevangen en veel te laat verricht. Ten tweede is de kwaliteit van het werk niet in orde. Daarnaast is bij een lekkage door regen schade ontstaan.
2.3.
Op 14 februari 2020 is [gedaagde] namens [eiser] in gebreke gesteld. Op 22 april 2020 heeft een bouwkundig onderzoek van het werk plaatsgevonden door Bureau voor Bouwpathologie BV (hierna: BB), waarbij zowel [eiser] als de heer [A] van [gedaagde] aanwezig waren. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 27 mei 2020 met daarbij gevoegd een gebrekenoverzicht en een herstelkostenraming.
2.4.
Bij brief van 23 juni 2020 is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de in het rapport genoemde gebreken te herstellen. Per e-mail van 14 juli 2020 laat [gedaagde] weten het eens te zijn met 16 van de in het rapport opgesomde herstelpunten; 19 herstelpunten worden betwist. In verband met de naderende bouwvak wordt een nadere inhoudelijke reactie aangekondigd. Op 14 augustus 2020 laat [gedaagde] weten alles in het werk te gaan stellen om de erkende punten geregeld te hebben voor eind september 2020, maar dat de overige punten met klem worden bestreden.
2.5.
Bij brief van 26 augustus 2020 is [gedaagde] namens [eiser] een laatste termijn gegeven tot en met 29 september 2020 om de erkende punten deugdelijk te herstellen. Ten aanzien van de niet-erkende punten wordt aangekondigd dat de vordering tot nakoming zal worden omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Daarnaast wordt melding gemaakt van een nieuwe lekkage in de woning, met schade tot gevolg.
2.6.
[eiser] heeft BB op 6 oktober 2020 gevraagd aanvullend onderzoek te doen naar de oorzaak en de schade van deze nieuwe lekkage. Uit het daarvan opgemaakte rapport van 18 november 2020 blijkt dat BB [gedaagde] heeft uitgenodigd om bij het onderzoek op locatie aanwezig te zijn op 10 november 2020, maar is op die uitnodiging door [gedaagde] niet gereageerd.
2.7.
Op 5 februari 2021 heeft de huidige advocaat van [eiser] [gedaagde] aangeschreven met een (herhaalde) ingebrekestelling en een laatste kans om alle in het rapport van 27 mei 2020 genoemde gebreken volledig en deugdelijk te herstellen uiterlijk op 19 maart 2021, voor zover deze nog aanwezig zijn. Er is een uitzondering gemaakt voor herstel van de muur van de aanbouw, die binnen 10 dagen na de brief moet zijn hersteld in verband met geplande werkzaamheden van de buren. Daarnaast is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de lekkageschade volgend uit het rapport van BB van 18 november 2020 en voor een aantal gebreken die [eiser] zelf al heeft moeten herstellen.
2.8.
Op 12 februari 2021 is [gedaagde] met een aantal personen langsgekomen om de woning te inspecteren, en bij die gelegenheid zijn een paar kleine reparaties/vervangingen uitgevoerd. Op 17 maart 2021 liet de advocaat van [gedaagde] weten dat het nodig was om een bezoek aan de woning te brengen om een opnamestaat te maken. [eiser] heeft daarmee niet ingestemd en heeft deze procedure opgestart.
2.9.
[eiser] vordert, zakelijk weergeven, dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van:
€ 21.533,39 aan vervangende schadevergoeding (na omzetting), te vermeerderen met de wettelijke rente per 10 juni 2021;
€ 2.239,02 aan herstelkosten (in verband met al verricht herstelwerk aan de buitenmuur van de uitbouw), te vermeerderen met de wettelijke rente per 10 juni 2021;
€ 765,24 aan schadevergoeding (wegens uit eigen zak betaalde noodreparaties), te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 november 2019;
€ 2.462,35 aan kosten ter vaststelling van de schade (de kosten van de beide rapporten van BB), te vermeerderen met de wettelijke rente per 17 augustus 2021;
€ 3.834,57 ter vergoeding van schade wegens dubbele woonlasten (huur september tot en met november 2019), te vermeerderen met de wettelijke rente per 17 augustus 2021;
de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.
2.10.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen en concludeert dat ze moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten. Ook stelt zij een tegenvordering (een vordering in reconventie) en een voorwaardelijke tegenvordering in. [gedaagde] vordert onvoorwaardelijk:
betaling van het restant van de aanneemsom en van meerwerk, in totaal € 6.023,-, met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2021 (althans, verrekening hiervan met een mogelijk aan [eiser] toe te wijzen bedrag);
dat [eiser] wordt veroordeeld mee te werken aan een te gelasten deskundigenonderzoek.
De voorwaardelijke tegenvordering luidt, zakelijk weergeven:
3. als de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet in verzuim is, of dat [eiser] in schuldeisersverzuim verkeert:
a. dat [gedaagde] dan wordt bevrijd van haar verplichting tot herstelwerkzaamheden,
b. of als het gevorderde sub a niet wordt toegewezen: dat de overeenkomst gedeeltelijk wordt ontbonden, en wel voor wat betreft de herstelwerkzaamheden die [gedaagde] nog moet verrichten.
4. subsidiair, als de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] nog wel herstelwerk moet verrichten, dan vordert [gedaagde] dat haar beroep op verrekening met de nog openstaande bedragen wordt gehonoreerd.
Zowel in onvoorwaardelijke als in de voorwaardelijke reconventie vordert [gedaagde] dat [eiser] in de proceskosten en de nakosten wordt veroordeeld, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.11.
De rechtbank zal de vordering tot vervangende schadevergoeding van [eiser] toewijzen, met uitzondering van de gevorderde dubbele woonlasten. Voor wat betreft de vordering in reconventie zal het restant van de aanneemsom worden toegewezen, met dien verstande dat aan [gedaagde] een bevoegdheid tot verrekening toekomt van dit bedrag met de vordering in conventie. De overige vorderingen in reconventie worden afgewezen. Dit oordeel wordt hierna in meer detail uitgelegd.

3.De beoordeling

In conventie
Toerekenbare tekortkoming
3.1.
De vraagt ligt voor of [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen bij de uitvoering van haar werkzaamheden. [eiser] stelt dat dit zo is, [gedaagde] bestrijdt dat.
3.2.
Uit de rapportage van het op 22 april 2020 door BB uitgevoerde onderzoek volgt dat er sprake is van een 40-tal gebreken. De in de rapportage opgesomde gebreken zijn voor een deel door [gedaagde] erkend. [gedaagde] zou de door haar erkende gebreken nog in orde maken, maar dat heeft zij feitelijk niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] voert aan dat aan haar geen mogelijkheid is geboden om tot herstel van de (erkende) gebreken over te gaan, maar dit staat los van de vraag of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] . Op de omvang van de tekortkoming zal vanaf rechtsoverweging 3.12 worden teruggekomen.
OmzettingOmzetting heeft plaatsgevonden
3.3.
[eiser] stelt dat hij zijn vordering tot nakoming van de overeenkomst heeft omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [gedaagde] betwist dit. Zij voert aan dat een afdoende omzettingsverklaring ontbreekt. Ter zitting heeft [eiser] verduidelijkt dat de omzetting is vervat in de e-mail van 3 juni 2021. In zijn e-mail voert [eiser] het volgende aan:
“(…) Gelet op het voorgaande moet het door u namens uw cliënte gedane voorstel om langs te komen, welk aanbod u met uw onderstaande e-mail herhaalt, geacht worden niet langer ter zake doend te zijn. Uw cliënte is inmiddels al geruime tijd in verzuim. Nu cliënt er bovendien ook geen enkel vertrouwen in heeft dat uw cliënte alsnog de gebreken zal herstellen, maakt cliënt aanspraak op vervangende schadevergoeding ex art. 6:87 BW. (…)”
De rechtbank oordeelt dat deze e-mail een afdoende verklaring is in de zin van artikel 6:87 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zeker in het licht van het feit dat al bij ingebrekestelling van 26 augustus 2020 een omzetting was aangekondigd.
Nakoming niet blijvend onmogelijk
3.4.
Een beroep op omzetting als bedoeld in artikel 6:87 BW kan worden gedaan voor zover nakoming niet blijvend onmogelijk is en [gedaagde] in verzuim is.
3.5.
[gedaagde] voert aan dat, omdat [eiser] al derden heeft ingeschakeld om herstelwerkzaamheden uit te voeren, niet kan worden vastgesteld of de situatie in de woning van [eiser] op dit moment nog hetzelfde is zoals de situatie die is omschreven in de rapportage van BB naar aanleiding van het onderzoek op 22 april 2020. Nakoming is volgens [gedaagde] dus blijvend onmogelijk, om welke reden omzetting niet mogelijk is.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] tegenover de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van [eiser] volstaat met deze vrijwel kale betwisting, zonder enige onderbouwing. Dit heeft tot gevolg dat haar betwisting als onvoldoende onderbouwd door de rechtbank wordt gepasseerd. Voor wat betreft de in de rapportage van BB aangemerkte gebreken is het uitgangspunt dat nakoming niet blijvend onmogelijk is waardoor [eiser] gerechtigd was zijn vordering tot nakoming om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
Verzuim [gedaagde]
3.7.
[gedaagde] betwist dat verzuim is ingetreden. Zij voert aan dat er tussen partijen geen uiterste oplevertermijn voor de werkzaamheden is afgesproken. De rechtbank oordeelt dat de al dan niet overeengekomen uiterste oplevertermijn los staat van het ingetreden verzuim. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] op enig moment gestopt is met de werkzaamheden. [gedaagde] erkent dat zij met het werk is gestopt maar zij voert aan dat dit kwam omdat [gedaagde] door [eiser] de toegang tot de woning werd ontzegd. [gedaagde] verwijst hiervoor naar twee e-mailberichten die door [eiser] aan [gedaagde] zijn verstuurd. In de e-mail van 21 november 2019 geeft [eiser] aan:
“(…) U bent de opdrachtgever en de rest van de mensen(aannemers, dakdekkers etc) heb ik niets mee van doen. We hebben met u te maken als opdrachtnemer en wij de opdrachtgever. Wij verzoeken u bij deze met klem om voor aanstaande zaterdag de sleuteloverdracht inclusief de certificaat te doen plaatsvinden in [plaats] .
Voor de duidelijkheid wij willen met u of uw zoon " [B (voornaam)] " de sleuteloverdracht doen. Iemand anders dan jullie twee is voor ons NIET acceptabel.
Als u nadien door wie dan ook werkzaamheden moet komen uitvoeren dan kan het in overleg worden plaatsgevonden. Na vrijdag willen wij NIET dat er vreemden ons huis ( [adres] te [plaats] ) meer betreden. (…)”
In de e-mail van 24 november 2019 schrijft [eiser] :
“(…) Thans willen wij niet zonder overleg en toestemming van ons dat u of een van uw aannemers ons huis betreden. (…)”
[eiser] weerspreekt dat hij [gedaagde] hiermee heeft belet om het werk af te maken.
3.8.
Naar oordeel van de rechtbank volgt uit deze e-mailberichten niet dat aan [gedaagde] de toegang tot de woning werd ontzegd. Wel heeft [eiser] verzocht dat het betreden van de woning voortaan in overleg ging omdat hij inmiddels met zijn gezin in de woning woonde. [eiser] wilde daarom niet dat [gedaagde] of ingeschakelde aannemers onaangekondigd langs zouden komen. Daarbij constateert de rechtbank dat de verplichting tot het maken van een planning en voeren van overleg ook uit de algemene voorwaarden van [gedaagde] volgt. [eiser] heeft gesteld, en [gedaagde] heeft dit erkend, dat onder andere de door [gedaagde] ingeschakelde dakdekker in februari 2020 onaangekondigd langskwam.
Een ander argument van [gedaagde] was dat zij van [eiser] geen derden meer mocht inschakelen. [eiser] heeft aangedrongen op het afmaken van het werk door [gedaagde] zelf, dat is juist. Maar uit de correspondentie volgt niet dat wat [eiser] betreft was uitgesloten dat [gedaagde] derde partijen inschakelde, zolang die derden maar niet onaangekondigd op de stoep stonden.
3.9.
[gedaagde] is gestopt met het afmaken van de werkzaamheden terwijl zij heeft erkend dat sprake is van diverse gebreken. Zij is daarvoor schriftelijke in gebreke gesteld. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de bij dagvaarding overgelegde niet-gedateerde ingebrekestelling van augustus 2020. Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiser] een gedateerde en ondertekende ingebrekestelling van 26 augustus 2020 overgelegd. Dit exemplaar wijkt voor wat betreft de inhoud niet af van de bij dagvaarding overgelegde brief, zodat de rechtbank voorbij gaat aan het verzoek van [gedaagde] nog een akte te mogen nemen naar aanleiding van het gedateerde exemplaar. Deze ingebrekestelling is nog vervolgd bij brief van 5 februari 2021 waarbij [eiser] [gedaagde] nogmaals in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken te herstellen. [gedaagde] is niet binnen de gestelde termijn overgegaan tot herstel, ook niet voor wat betreft de door haar erkende gebreken, en is daarmee verzuim komen te verkeren.
Geen sprake van schuldeisersverzuim
3.10.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] in schuldeisersverzuim verkeert. Naar oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. [gedaagde] was al eerder in verzuim en daarbij is – met verwijzing naar rechtsoverweging 3.7 – niet gebleken dat aan [gedaagde] , of door haar ingeschakelde aannemers, door [eiser] de toegang is geweigerd bij de woning.
Conclusie m.b.t. omzetting van de vordering door [eiser]3.11. De tekortkoming aan de kant van [gedaagde] rechtvaardigt naar oordeel van de rechtbank de omzetting door [eiser] van zijn vordering tot nakoming tot een vordering tot vervangende schadevergoeding. Van [eiser] kon, gelet op het voorgaande, niet meer worden gevergd om [gedaagde] nog in de gelegenheid te stellen om de werkzaamheden zelf te verrichten.
Omvang schadeOpenstaand herstel3.12. [eiser] heeft het standpunt dat [gedaagde] tekort is geschoten gemotiveerd en onderbouwd met een deskundigenrapport van BB. BB is door [eiser] ingeschakeld, maar [gedaagde] is uitgenodigd bij het onderzoek ter plaatse aanwezig te zijn en heeft daar haar zienswijze gegeven. Deze zienswijze heeft de deskundige ook in het rapport van 27 mei 2020 opgenomen. Ondanks aankondiging daartoe heeft [gedaagde] geen verdere motivering gegeven voor wat betreft de gebreken waar zij het niet mee eens is. Ook heeft zij tussen mei 2020 en maart 2021 niet een eigen contra-expertise laten uitvoeren. Pas in de procedure heeft [gedaagde] in een bijlage bij de processtukken puntsgewijs gereageerd op de betwiste gebreken, maar zij heeft die reactie niet onderbouwd. [eiser] op zijn beurt heeft deze reactie van [gedaagde] gemotiveerd weersproken in productie 24 bij conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie. Ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde] ervan afgezien op deze inhoudelijke bezwaren terug te komen en deze toe te lichten. Ook heeft [gedaagde] niet toegelicht welk onderzoek nog moet worden uitgevoerd of waartoe een onafhankelijk te benoemen deskundige nodig is. Dat mocht wel van [gedaagde] worden verwacht. Een kale betwisting volstaat niet, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingname door [eiser] . Bij die stand van zaken wordt [gedaagde] niet in de gelegenheid gesteld alsnog een deskundigenonderzoek te laten verrichten en de rechtbank gaat daar ook niet ambtshalve toe over. De stelling van [gedaagde] dat BB geen onafhankelijk onderzoeksbureau is en de in het rapport van BB weergegeven gebreken meer omvatten dan tussen partijen was overeengekomen, heeft [gedaagde] niet concreet gemaakt en niet onderbouwd. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. Dat betekent dat voor de omvang van de omgezette nakoming in een schadevergoedingsplicht wordt aangesloten bij het rapport van BB.
Nog te verrichten (herstel)werkzaamheden à € 21.533,29
3.13.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn schade een offerte in het geding gebracht waaruit volgt dat herstel van de aanwezige gebreken € 21.533,39 kost. [gedaagde] voert aan dat in de offerte kosten zijn opgenomen die niet onder de oorspronkelijke prestatie vallen én dat er herstelwerkzaamheden in de offerte zijn opgenomen die niet aan [gedaagde] zijn toe te rekenen. [gedaagde] laat na om nader te specificeren of te onderbouwen welke kosten of herstelwerkzaamheden dit zijn. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank haar betwisting als onvoldoende onderbouwd passeert. De herstelkosten van € 21.533,29 zullen worden toegewezen.
Verricht herstel door aannemer à € 2.239,02
3.14.
[eiser] vordert kosten die hij heeft gemaakt voor herstelwerkzaamheden aan de muur van zijn uitbouw, zodat de uitbouw van zijn buren daaraan vast gebouwd kon worden.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat uit de overgelegde facturen, ter onderbouwing van de gevorderde kosten, niet is vast te stellen waartoe deze facturen relateren. [eiser] heeft in reactie daarop, voorafgaand aan de zitting via een akte twee aanvullende producties overgelegd. Dit betreft allereerst productie 26, als bewijs voor het bestaan van een huurovereenkomst in verband met de door hem gevorderde dubbele woonlasten. Daarnaast is productie 27 ingediend, ter verduidelijking van de gevorderde kosten voor herstelwerkzaamheden aan de muur à € 2.239,02. [gedaagde] maakt bezwaar tot toelating van deze stukken omdat ze te laat zijn ingediend en omdat [gedaagde] geen mogelijkheid heeft gehad om deze stukken inhoudelijk te bestuderen. [gedaagde] verzoekt nog via een aanvullende akte op de stukken te mogen reageren.
3.15.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Productie 26 omvat de huurovereenkomst, waarmee [eiser] slechts wenst te onderbouwen dat het door hem gevorderde maandbedrag wegens dubbele woonlasten op een overeenkomst is gebaseerd. Productie 27 betreft twee pagina’s waarbij de kosten voor verricht herstel door een aannemer van [eiser] worden toegelicht. [gedaagde] heeft erkend dat zij de door [eiser] ingediende producties voorafgaand aan de zitting heeft ontvangen en zij heeft hiermee de mogelijkheid gehad om deze voorafgaand aan de zitting te bekijken. Zonder toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien dat en waarom zij door het moment van indiening in haar belang is geschaad. De rechtbank oordeelt met inachtneming van artikel 87 lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat de late indiening van de producties niet in strijd is met de goede procesorde. Dit gezien de omstandigheid dat [gedaagde] zelf om de nadere onderbouwing heeft verzocht en de specificatie van de kosten voor de aannemer slechts twee pagina’s omvat. De rechtbank concludeert dat de door [eiser] gemaakte kosten à € 2.239,02 voldoende zijn onderbouwd en wijst de vordering toe.
Lekkageschade à € 765,24
3.16.
[eiser] vordert daarbij kosten voor herstel van de lekkageschade. Ter vaststelling van deze schade heeft BB een tweede onderzoek uitgevoerd. [gedaagde] is uitgenodigd voor dit onderzoek, maar is niet aanwezig geweest. De rapportage is na het onderzoek aan [gedaagde] toegestuurd. Uit de rapportage volgt dat de lekkage komt door het niet aanbrengen van een dakrandafwerking door [gedaagde] en onoplettendheid tijdens de montage van de goot. [eiser] heeft ter onderbouwing van de kosten die hij zelf heeft gemaakt om de gevolgen van de lekkage weg te nemen aankoopbonnen en facturen in het geding gebracht. De gemotiveerde onderbouwing van de schade aan de zijde van [eiser] wordt door [gedaagde] ongemotiveerd betwist. Aan die betwisting gaat de rechtbank daarom voorbij. Deze kosten worden toegewezen.
Deskundigenkosten à € 2.462,35
3.17.
[eiser] vordert een bedrag van € 2.462,35 ter zake deskundigenkosten. [eiser] heeft door BB op 22 april 2020 een onderzoek laten uitvoeren naar de gebreken in zijn woning. [gedaagde] was bij dit onderzoek aanwezig. Op 27 mei 2020 heeft BB een rapport uitgebracht. [eiser] heeft BB op 10 november 2020 een tweede onderzoek laten uitvoeren, in verband met een ontstane lekkage. Op 18 november 2020 heeft BB een rapport uitgebracht. [gedaagde] was voor dit tweede onderzoek wel uitgenodigd, maar niet aanwezig. [eiser] vordert vergoeding van de kosten van de twee onderzoeken, nu dit kosten zijn ter vaststelling van de aansprakelijkheid en omvang van de schade. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de deskundigenonderzoeken omdat naar haar oordeel niet kan worden vastgesteld in hoeverre de rapporten het belang van het onderzoek hebben gediend.
3.18.
De rechtbank stelt voorop dat de door [eiser] opgevoerde kosten in beginsel onderdeel zijn van de schade en op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen. Wat de omvang hiervan betreft geldt volgens vaste rechtspraak de zogeheten ‘dubbele redelijkheidstoets’ die inhoudt dat in de gegeven omstandigheden de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (geweest). Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze toets voldaan. De door [eiser] gemaakte deskundigenkosten worden toegewezen.
Huurpenningen à € 3.834,573.19. Omdat [eiser] zijn huurwoning langer heeft moeten aanhouden door de niet-tijdige oplevering van de werkzaamheden door [gedaagde] vordert hij de huurpenningen die hij heeft betaald in de maanden september tot en met november 2019, omdat er voor hem in die periode sprake was van dubbele woonlasten.
3.20.
De rechtbank wijst deze vordering af. Niet is gebleken van een (mondeling) overeengekomen opleverdatum. In de e-mail van 29 juli 2019 schrijft [eiser] onder andere:
“(…) Wij hebben met heel veel moeite voor elkaar gekregen om tot het einde van september het huurhuis aan te houden. Wij hadden eerder het huurcontract per eind augustus opgezegd i.v.m met de eerdere gesprek met jou waarin wij hadden begrepen dat er eind augustus, begin september gereliseerd zou zijn (…)”
Bij e-mail van 12 augustus 2019 reageert [gedaagde] :
“(…) Wij zijn dan voornemens om te starten met de renovatiewerkzaamheden op donderdag 19 september 2019 en zullen dan zoveel mogelijk achtereenvolgens de werkzaamheden afronden. Tevens zullen wij in die periode ook starten met de nieuw te realiseren dakopbouw en aanbouw. (…) In uw e-mail van maandag 29 juli jl. gaf u aan dat u uw huidige huurwoning tot eind september kunt aanhouden. Wij doen dan ook ons uiterste best om de renovatie/nieuwbouw-werkzaamheden zo spoedig mogelijk te realiseren (o.o.v.) (…)”
Uit het e-mailbericht van 12 augustus 2019 volgt dat [gedaagde] weliswaar haar best ging doen om de werkzaamheden zo snel mogelijk te realiseren, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet uit overgelegde correspondentie of uit de offerte dat [gedaagde] zich had verbonden tot een oplevering eind augustus/begin september 2019 zoals [eiser] stelt en door [gedaagde] wordt betwist.
Redelijkheid en billijkheid
3.21.
[gedaagde] doet een beroep op artikel 6:87 lid 2 BW omdat de verweten tekortkoming gezien haar ondergeschikte betekenis de omzetting niet kan rechtvaardigen. [gedaagde] doet hiermee een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. Ter onderbouwing voert [gedaagde] onder andere (nogmaals) de omstandigheden aan dat: haar de toegang geweigerd is, ze is belet het werk op te nemen en te herstellen, door [eiser] derden worden ingeschakeld voor herstel, ze niet betrokken is bij de totstandkoming van de rapporten van BB en (herstel)offertes. Dit gaat niet op. Deze omstandigheden zijn hiervoor aan de orde gekomen en weerlegd zodat het beroep van [gedaagde] op artikel 6:87 lid 2 BW niet opgaat.
Slotsom in conventie
3.22.
De slotsom in conventie is dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van:
Nog te verrichten (herstel)werkzaamheden € 21.533,39
Verricht herstel door aannemer € 2.239,02
Lekkageschade € 765,24
Deskundigenkosten
€ 2.462,35
Totaal € 27.000,-
3.23.
De wettelijke rente over schadevergoedingsbedragen wordt toegewezen. Voor de nog te verrichten (herstel)werkzaamheden, het reeds verricht herstel door de aannemer en de lekkageschade wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 10 juni 2021, met inachtneming van de verzonden omzettingsverklaring op 3 juni 2021. De wettelijke rente over de deskundigenkosten wordt toegewezen per de datum van de dagvaarding, te weten 17 augustus 2021.
3.24.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,09
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.519,09
De tegenvordering (in reconventie)
Restant aanneemsom à € 4.000,-
3.25.
Volgens de tussen partijen gesloten overeenkomst was [eiser] aan [gedaagde] na oplevering een bedrag van € 54.000,- verschuldigd. [eiser] heeft een bedrag van € 50.000,- betaald, waardoor nog een bedrag van € 4.000,- openstaat als restant aanneemsom, zo stelt [gedaagde] . Tussen partijen staat vast dat de totale aanneemsom € 54.000,- bedraagt. Ook staat vast dat [gedaagde] het werk niet heeft opgeleverd. [eiser] voert aan dat pas bij oplevering de volledige aanneemsom zou worden betaald. Omdat het werk niet is opgeleverd, meent [eiser] hij de resterende € 4.000,- niet aan [gedaagde] hoeft te betalen.
3.26.
Het standpunt van [eiser] gaat niet op om de volgende reden. Op zichzelf is juist dat bij gebreke van een oplevering het restant van de aanneemsom niet opeisbaar is geworden. Maar dat doet aan de overeengekomen verschuldigdheid van dit bedrag niet af. In deze procedure vorderde [eiser] in conventie dat zijn schade wordt vergoed. Schade wordt vastgesteld door de situatie waarin men zich nu bevindt te vergelijken met de situatie zoals die zou zijn zonder het schadebrengende feit. In deze zaak zou [eiser] in dat geval € 54.000,- hebben betaald voor een correcte uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. Dat de werkzaamheden gebreken hebben vertoond wordt geredresseerd met de schadevergoeding in conventie. Daar staat tegenover dat in reconventie terecht wordt gewezen op het restant van de aanneemsom. Dit bedrag is niet opeisbaar, zodat een veroordeling tot betaling niet toewijsbaar is. Wel kan het bedrag door verrekening in mindering worden gebracht op de schadevergoedingsverplichting in conventie. De rechtbank merkt daarbij op dat als [gedaagde] dit argument in conventie als verweer tegen de hoogte van de gevorderde schadevergoeding had aangevoerd, deze vordering in reconventie niet nodig was geweest.
RVS kappen à € 1.195,-
3.27.
Volgens [gedaagde] is [eiser] kosten voor meerwerk verschuldigd voor RVS kappen die [gedaagde] heeft geplaatst. [eiser] betwist deze kosten. De onderbouwing voor deze kosten ontbreekt en ter zitting heeft [gedaagde] dit gevorderde meerwerk onvoldoende concreet gemaakt. Deze vordering wordt afgewezen.
Binnenmuur boven keukenkozijn à € 828,-
3.28.
Tussen partijen staat vast dat meerwerk alleen in rekening kon worden gebracht als dit nadrukkelijk aanvullend werd overeengekomen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat de kosten voor de binnenmuur nadrukkelijk als meerwerk zijn overeengekomen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat tijdens het vervangen van een kozijn bleek dat de bovenkant los zat en vervangen moest worden. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat er overleg is geweest tussen [eiser] en de monteur [C] . Ter zitting werd ook duidelijk dat [eiser] op het moment van dit overleg niet in Nederland was en het overleg telefonisch heeft plaatsgevonden. Dat er overleg is geweest tussen de monteur en [eiser] wordt niet betwist. Naar oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] niet gesteld, en blijkt nergens uit, dat in het overleg tussen de heer [C] en [eiser] de werkzaamheden die gepaard gingen met de binnenmuur boven het keukenkozijn als meerwerk zijn aangeduid en dat deze werkzaamheden pas na expliciet akkoord hierop van [eiser] zijn uitgevoerd. Deze vordering met betrekking tot meerwerk wordt daarom afgewezen.
De voorwaardelijke tegenvordering (in reconventie)
3.29.
De voorwaardelijke reconventie behoeft geen behandeling, omdat de daaraan gekoppelde voorwaarde niet is vervuld.
Slotsom in reconventie
3.30.
De slotsom in reconventie is dat aan [gedaagde] een bevoegdheid tot verrekening van het bedrag van € 4.000,- toekomt met de vordering tot schadevergoeding van [eiser] op [gedaagde] . De gronden waarop [gedaagde] betaling van meerwerk van [eiser] eist kunnen die vordering niet dragen. Dat betekent dat de vordering tot betaling van het meerwerk van [gedaagde] wordt afgewezen.
3.31.
Aangezien een deel van de vorderingen van [gedaagde] wordt afgewezen en gelet op de situatie dat [gedaagde] de vermindering van haar betalingsverplichting met € 4.000,- bij wijze van verweer in conventie had kunnen realiseren, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van:
  • € 21.533,39, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 10 juni 2021 tot de dag van volledige betaling,
  • € 2.239,02, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 10 juni 2021 tot de dag van volledige betaling,
  • € 765,24, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 10 juni 2021 tot de dag van volledige betaling,
  • € 2.462,35, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 17 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.519,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
4.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.6.
oordeelt dat [gedaagde] een bedrag van € 4.000,00 in mindering mag brengen op haar betalingsverplichting in conventie,
4.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.