ECLI:NL:RBMNE:2022:1964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
22/1401
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beslagvrije voet na nieuw besluit Uwv

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die zijn beslagvrije voet door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wilde laten aanpassen. De verzoeker had op 18 januari 2022 een beslagvrije voet vastgesteld gekregen van € 741,- per maand. Na een verzoek om aanpassing, heeft het Uwv op 4 februari 2022 besloten dat de hoogte van de beslagvrije voet ongewijzigd blijft. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en tegelijkertijd een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Op 7 maart 2022 heeft het Uwv echter een nieuw besluit genomen, waarbij de beslagvrije voet is verhoogd naar € 978,- per maand. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoeker op 13 april 2022 heeft aangegeven dat er geen spoedeisend belang meer is, nu het Uwv de beslagvrije voet had aangepast. Dit leidde tot de conclusie dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien de noodzaak voor spoedeisendheid was komen te vervallen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen, maar heeft wel het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verzoeker, vastgesteld op € 759,- en het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1401

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: Y. Huisman).

Procesverloop

Op 18 januari 2022 heeft het Uwv de beslagvrije voet van verzoeker vastgesteld op € 741,- per maand. Verzoeker heeft aan het Uwv gevraagd om de hoogte van zijn beslagvrije voet aan te passen. In het besluit van 4 februari 2022 (primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat de hoogte van de beslagvrije voet ongewijzigd blijft.
Tegen het primaire besluit heeft verzoeker bezwaar ingediend. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 7 maart 2022 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen waarin de beslagvrije voet opnieuw is vastgesteld op een bedrag van € 978,- per maand.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Verzoeker heeft in de brief van 13 april 2022 aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat er geen sprake meer is van spoedeisend belang omdat het Uwv de beslagvrije voet heeft aangepast in het besluit van 7 maart 2022.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
De voorzieningenrechter ziet in de gewijzigde besluitvorming in de bezwaarprocedure aanleiding om het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiser.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de voorzieningenrechter vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759.- en een wegingsfactor 1).
Ook moet het Uwv het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan verzoeker van € 759,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.