ECLI:NL:RBMNE:2022:1956

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
16/241858-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met cocaïne-invoer

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne vanuit Colombia en het vervoeren daarvan binnen Nederland. De rechtbank oordeelt dat de verdachte een wezenlijke rol heeft gespeeld in het invoerproces door de pakketten op te halen voor verdere distributie. De verdachte is echter vrijgesproken van de ten laste gelegde hennepkwekerij, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering. De vordering van de officier van justitie, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 46.053,00, is afgewezen omdat de onderliggende strafzaak niet heeft geleid tot een veroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/241858-21 (ontneming)
Uitspraak van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[verdachte]
geboren op [1967] te distrikt [distrikt] (Suriname),
thans gedetineerd in [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen verdachte en mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Eersel, naar voren hebben gebracht.

2.BEOORDELING VAN DE VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 30 november 2021 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan verdachte opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 46.053,00.
Ter terechtzitting van 9 mei 2022 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3 in de strafzaak, waardoor de aan dit feit gekoppelde ontnemingsvordering dient te worden afgewezen.
2.2
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft bepleit dat, gelet op de bepleite vrijspraak in de strafzaak, de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen dient te worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft verdachte in de onderliggende strafzaak bij vonnis van 23 mei 2022 vrijgesproken van het feit op basis waarvan het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend. Gelet op deze vrijspraak in de onderliggende strafzaak moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot ontneming. De vervolging van verdachte heeft immers niet tot een veroordeling geleid. Het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit staat aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg.

3.BESLISSING

De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gewezen door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. A.A.T. Werner en mr. J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 mei 2022.
Mr. Werner en mr. Wiersma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.