ECLI:NL:RBMNE:2022:1948

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/16/534309 / FO RK 22-115
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging erkenning en vaststelling vaderschap in familierechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van verzoeker door zijn juridische vader, de heer [C]. Verzoeker, die inmiddels 55 jaar oud is, heeft het verzoek ingediend op 1 februari 2022, waarbij hij stelt dat de heer [A] zijn biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker al sinds zijn jeugd op de hoogte was van het feit dat de heer [C] niet zijn biologische vader is, maar dat hij pas recentelijk het verzoek heeft ingediend, wat resulteert in een ruime termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de wettelijke termijn van artikel 1:205 lid 4 BW als niet ontoelaatbare inmenging in het door artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van rechtszekerheid en de rol van de heer [C] als sociale en juridische ouder zwaarder wegen dan de wens van verzoeker om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid. Hierdoor is het verzoek tot vernietiging van de erkenning afgewezen. Tevens is het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de heer [A] afgewezen, aangezien de heer [C] de juridische vader blijft en volgens de wet niet meer dan twee juridische ouders mogelijk zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/534309 / FO RK 22-115 (vernietiging erkenning en vaststelling vaderschap)
Beschikking van 26 mei 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. A.M.L. van As,
tegen
[A],
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de heer [A] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van 1 februari 2022 met bijlagen;
  • het e-mailbericht van de heer [A] van 18 april 2022.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 21 april 2022. Hierbij waren verzoeker met zijn advocaat aanwezig. De heer [A] is ook uitgenodigd voor de zitting, maar hij is niet naar de zitting gekomen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker], is geboren op [1966] in [geboorteplaats] .
2.2.
Verzoeker is de zoon van
[B](hierna: de moeder). De moeder is in 1991 overleden.
2.3.
Op de geboorteakte wordt als juridisch vader aangemerkt
[C].
De heer [C] heeft verzoeker erkend op [1968] . De moeder is gehuwd met de heer [C] op [1968] . De heer [C] is overleden op [2006] in [plaats 1] .
2.4.
Partijen hebben een DNA-onderzoek uitgevoerd bij Verilabs . Hieruit volgt dat de heer [A] de verwekker is van verzoeker.

3.Verzoeken en verweer

3.1.
Verzoeker verzoekt:
I. de erkenning van verzoeker door de heer [C] te vernietigen. Dat wil zeggen dat de heer [C] , in juridische zin, niet meer als de vader van verzoeker wordt aangemerkt;
II. het vaderschap van de heer [A] vast te stellen en als latere vermeldingen door de ambtenaar van de burgerlijke stand toe te voegen aan de geboorteakte.
3.2.
De heer [A] heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Vernietiging erkenning door de heer [C]
Conclusie
4.1.
De rechtbank zal het verzoek tot vernietiging van de erkenning van verzoeker door de heer [C] , afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
Wettelijk kader
4.2.
Ingevolge artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan - voor zover hier van belang - een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind, door het kind zelf bij de rechtbank worden ingediend. Dit verzoek moet door het kind worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
Onderbouwing van het verzoek
4.3.
Verzoeker heeft het verzoek (kort samengevat) als volgt onderbouwd. De moeder van verzoeker is toen zij zeventien jaar oud was zwanger geraakt van de heer [A] . Dit was destijds een schande voor haar streng christelijke familie omdat zij niet met hem getrouwd was. Bovendien had de heer [A] op dat moment ook een relatie met mevrouw [D] die ook zwanger van hem was. De heer [A] heeft er toen voor gekozen om verder te gaan met mevrouw [D] en met haar te trouwen. Vervolgens heeft de moeder onder druk van de heer [A] een abortus laten uitvoeren. Na enige tijd bleek echter dat de moeder nog zwanger was van verzoeker. Er was sprake van een tweelingzwangerschap, waarbij er één van de twee kinderen was geaborteerd. Na de geboorte van verzoeker kreeg de moeder een relatie met de heer [C] met wie zij in 1968 is getrouwd. Uit dit huwelijk werden nog twee dochters en een zoon geboren. De heer [C] heeft verzoeker erkend op [1968] . In 1979 zijn de moeder en de heer [C] gescheiden. De heer [C] heeft de eerste tien jaar van het leven van verzoeker voor hem gezorgd. Verzoeker zag hem dan ook als zijn vader. Na de scheiding heeft verzoeker op onregelmatige basis contact gehouden met de heer [C] . Omdat het contact eerst niet goed was, heeft verzoeker zijn geslachtsnaam gewijzigd naar [achternaam van B] . Verzoeker stelt dat hij altijd in de veronderstelling is geweest dat met het wijzigen van de geslachtsnaam ook de juridische verbinding met de heer [C] was beëindigd. Recent is verzoeker er pas achter gekomen dat dit niet zo bleek te zijn. Ook bij het overlijden van de heer [C] en het afwikkelen van de nalatenschap is dit nooit aan de orde gekomen. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij aan het einde van het leven van de heer [C] juist goed contact had met hem.
4.4.
De moeder van verzoeker heeft kort voor haar overlijden verteld dat de heer [A] de biologische vader is van verzoeker. Uit respect voor de heer [C] heeft verzoeker gewacht tot na zijn overlijden met contact zoeken met de heer [A] . De heer [A] heeft op dit eerste contact niet gereageerd. Vervolgens heeft verzoeker de heer [A] opgezocht tijdens een toeristische dag in [plaats 2] . Toen heeft de heer [A] aangegeven niets met hem te maken te willen hebben. De heer [A] heeft wel meegewerkt aan een DNA-onderzoek bij Verilabs . Uit dit DNA-onderzoek is gebleken dat de heer [A] de biologische vader is van verzoeker. Voor verzoeker is het van essentieel belang om te weten waar hij vandaan komt en bij wie hij hoort. Verzoeker heeft altijd het gevoel gehad dat hij nergens bij hoorde. Het enige wat hij nog kan doen is juridische erkenning krijgen. Verzoeker wil dan ook graag dat de naam van de heer [A] op zijn geboorteakte wordt vermeld. Om dit te bewerkstelligen is het eerst nodig dat de erkenning door de heer [C] wordt vernietigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
Niet in geschil is dat verzoeker al tijdens zijn minderjarigheid op de hoogte was van het feit dat de heer [C] niet zijn biologische vader is. Omdat verzoeker het verzoek tot vernietiging van de erkenning pas heeft gedaan toen hij 55 jaar oud was, is de wettelijk gestelde termijn ruim overschreden. Verzoeker heeft een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en verzocht met het oog op de jurisprudentie voorbij te gaan aan deze termijn. De vraag die aan het rechtbank nu voorligt, is of in deze zaak de toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn een ontoelaatbare inmenging oplevert in het door artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven (family life).
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) volgt dat het stellen van termijnen in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van verzoeker in de zin van artikel 8 EVRM, omdat de in de wet gestelde termijnen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving om de rechtszekerheid te waarborgen en ter bescherming van de belangen van het kind. Dit laat onverlet dat onder bepaalde omstandigheden het vasthouden aan een termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel degelijk een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven kan opleveren en in zoverre strijdig kan zijn met artikel 8 EVRM. Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval sprake is van strijd met artikel 8 EVRM moet het belang van verzoeker om de biologische en juridische werkelijkheid met elkaar in overeenstemming te brengen, worden afgewogen tegen het belang van de rechtszekerheid en het belang van derden.
4.7.
De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn geen ontoelaatbare inbreuk oplevert in het door artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven. Hierna licht de rechtbank dit toe.
4.8.
Allereerst is van belang dat sprake is van een zeer ruime termijnoverschrijding. Vast staat dat verzoeker al sinds zijn jeugd op de hoogte was van het feit dat de heer [C] niet zijn biologische vader is, maar dat hij pas op 1 februari 2022 het verzoek tot vernietiging van de erkenning heeft ingediend. Weliswaar stelt verzoeker dat hij pas recent erachter is gekomen dat de juridische banden met de heer [C] niet waren verbroken door de geslachtsnaamswijziging, maar dit is verder niet onderbouwd. Verder is van belang dat er meerdere vormen van ouderschap zijn. Het biologisch ouderschap, het juridisch ouderschap en het sociaal ouderschap. Deze vormen van ouderschap vallen niet altijd samen. In deze zaak staat vast dat de heer [A] de biologische vader is van verzoeker en dat de heer [C] zijn sociale en juridische ouder was. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt waarom het biologisch ouderschap moet prevaleren boven het sociale ouderschap. De ouderrol van de heer [C] is immers veel groter geweest dan de rol die de heer [A] heeft gespeeld als verwekker van verzoeker. De heer [C] had namelijk, door verzoeker te erkennen, de intentie om ouder te zijn van verzoeker. Dit heeft hij ook waargemaakt door de eerste tien jaar van zijn leven voor hem te zorgen. Verzoeker heeft op de zitting verklaard dat hij na de scheiding wisselend contact heeft gehad met de heer [C] , maar dat hij aan het einde van het leven van de heer [C] juist goed contact had met hem. Hieruit blijkt dat de heer [C] en verzoeker een relatie hebben gehad die past bij een ouder en een kind.
4.9.
De rechtbank begrijpt de wens van verzoeker om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid, maar dit is onvoldoende om de vervaltermijn buiten toepassing te laten. De omstandigheid dat vaststelling van het vaderschap van de heer [A] onmogelijk is, rechtvaardigt dit evenmin. Daarbij komt dat de heer [C] en de moeder inmiddels zijn overleden. Zij kunnen het verzoek niet meer tegenspreken. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het belang van het behoud van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap van de heer [A]
4.10.
Omdat de rechtbank het verzoek tot vernietiging van de erkenning door de heer [C] afwijst, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de heer [A] . De heer [C] blijft immers de juridische vader van verzoeker en een persoon kan volgens de wet niet meer dan twee juridische ouders hebben. De rechtbank wijst daarom ook het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap af.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen, rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.