ECLI:NL:RBMNE:2022:1944

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
16-132573-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meermalen te steken in de rug van het slachtoffer met beroep op noodweer en noodweerexces

Op 19 mei 2021 vond er een steekincident plaats in Lelystad waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en het vonnis is op tegenspraak gewezen. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer en noodweerexces. De officier van justitie beschouwde de poging tot doodslag als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar oordeelde dat de reactie van de verdachte niet proportioneel was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep op noodweerexces gehonoreerd, waardoor de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Het vonnis is uitgesproken op 24 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16-132573-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [2006] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzittingen van 29 maart 2022 en 10 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Meijer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
primair
op 19 mei 2021 in Lelystad heeft geprobeerd al dan niet samen met (een) ander(en)
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door hem (meermalen) met een mes in de rug te steken;
subsidiair
op 19 mei 2021 in Lelystad heeft geprobeerd al dan niet samen met (een) ander(en) aan
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem (meermalen) met een mes in de rug te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend te bewijzen. Vast staat dat verdachte het slachtoffer driemaal in zijn rug heeft gestoken. De officier van justitie meent dat sprake is van voorwaardelijk opzet, nu het meermalen en met kracht met een groot mes insteken op een (boven)lichaam een aanmerkelijke kans op potentieel dodelijk letsel oplevert en verdachte door een mes van huis mee te nemen, te trekken en daarmee te steken, die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde (medeplegen van) poging tot doodslag. Uit niets blijkt dat verdachte heeft gehandeld tezamen en in vereniging met (een) ander(en). Daarnaast heeft verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. De enkele vaststelling dat verdachte met een mes heeft gestoken vormt onvoldoende grond om aan te nemen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van lichamelijk letsel en het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak medeplegen
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het medeplegen zoals primair ten laste gelegd bij de poging tot doodslag en subsidiair bij de poging tot zware mishandeling.
Bewijsmiddelen [1]
Op 19 mei 2021 kreeg verbalisant [verbalisant 1] de melding dat sprake was van een steekincident bij de fietsenstalling aan de achterzijde van het centraal station in Lelystad. De verdachte zou zijn weggerend. Omstreeks 17:37 uur kwam verbalisant [verbalisant 1] ter plaatse. Hij werd door omstanders gewezen op een groot mes dat op straat lag. Hij zag in de fietsenstalling een man in een plas bloed op de grond liggen. Getuige [getuige 1] zat geknield bij het slachtoffer. Verbalisant [verbalisant 1] en getuige [getuige 1] hebben eerste hulp verleend aan het slachtoffer, waarna het slachtoffer is overgebracht naar het Amsterdam Medisch Centrum. [2]
Verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zijn naar aanleiding van voornoemde melding eveneens ter plaatse gegaan. Verbalisant [verbalisant 2] werd door omstanders gewezen op een keukenmes. Hij zag dat het mes ongeveer dertig centimeter lang was. [3] Op het moment dat het slachtoffer met de ambulance werd afgevoerd, liet een medewerker van de ambulance het paspoort van het slachtoffer aan verbalisant [verbalisant 4] zien. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd [slachtoffer] , geboren op [2002] . [4]
Uit de letselrapportage, opgemaakt door forensisch arts R.R. Wortel, volgt dat het slachtoffer van 19 mei 2021 tot 23 mei 2021 in het ziekenhuis heeft verbleven. Bij het slachtoffer werden drie steekverwondingen geconstateerd:
rechts onder het schouderbladpunt, ondiep (spier te zien)
rechts laag op de onderrug naast de ruggenwervel, diep
links laag op de onderrug richting de flank, diep
Het slachtoffer had zowel aan de linker- als de rechterkant een klaplong, een bloeding aan de linkerflank met een buikwanddefect en een bloeding aan de rechterkant ter hoogte van een breuk van rib 12. Als gevolg van het incident is aan de linkerkant een borstkasdrain geplaatst. Mede daardoor zal blijvend schade in de vorm van littekens zijn. [5]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft op 19 mei 2021 naar aanleiding van het incident de beveiligingsbeelden van het centraal station bekeken. Hij zag meerdere personen lopen die qua signalement overeen kwamen met personen die tevens door de aanwezige persfotografen gefotografeerd waren, te weten getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en het slachtoffer [slachtoffer] . [6] Verbalisant [verbalisant 5] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende gerelateerd:
“Ik zie op de beelden dat personen één, twee en drie van verschillende richtingen aankomen en de stationshal in lopen. Ik zie dat persoon drie, [getuige 4] , aan het bellen is met iemand. Ik zie vervolgens dat persoon vier en persoon vijf elkaar kruisen in de beelden maar elkaar negeren. Zij lijken elkaar niet te kennen. Daarna zie ik dat persoon vijf, slachtoffer [slachtoffer] , zijn telefoon pakt en zoekend rondkijkt. Ik zie dat hij de stationshal in kijkt maar kennelijk de overige betrokkenen niet kent of niet ziet. Het lijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] , vlak voordat hij het beeld uit loopt, middels zijn telefoon contact probeert te zoeken met iemand. Daarna zie ik op de beelden dat alle vijf personen de stationshal uit lopen en linksaf het beeld uit lopen. Op de camerabeelden van de fietsenstalling zie ik dat de groep samenkomt in de fietsenstalling. Ik zie dat de groep bij elkaar staat waarna er rumoer in de groep is. Kennelijk wordt het slachtoffer daarna neergestoken. Achter in beeld is te zien dat een persoon weg rent. Ik zag dat dit in de aangegeven richting is die getuigen eerder ook hadden aangegeven.” [7]
Uit de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] , zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, blijkt dat [getuige 3] en [getuige 2] in de stad [getuige 4] en het slachtoffer hebben ontmoet, waarna zij met z’n vieren naar het station zijn gegaan. Daar heeft verdachte zich bij de groep gevoegd. [8]
Op 19 mei 2021, omstreeks 23:30 uur, hebben de ouders van verdachte zich gemeld bij het politiebureau te Lelystad. Zij verklaarden dat hun zoon betrokken was bij het steekincident. Met de ouders van verdachte werd afgesproken dat verdachte zich op 20 mei 2021 om 09:00 uur zou melden op het politiebureau. [9]
Ter terechtzitting van 29 maart 2022 heeft verdachte verklaard dat:
  • hij op 19 mei 2021 werd gebeld door [getuige 4] , dat [getuige 4] hasj van hem wilde kopen en hij met [getuige 4] op het station in Lelystad heeft afgesproken;
  • hij eerst met [getuige 4] alleen in de stationshal was, maar dat later buiten nog twee jongens zich bij hen voegden, dat die twee jongens [getuige 4] leken te kennen en nog even later ook het slachtoffer erbij kwam, waarna ze met z’n vijven naar de fietsenstalling zijn gegaan;
  • hij begreep dat [getuige 4] hem had gebeld voor het slachtoffer, dat hij de hasj aan het slachtoffer heeft gegeven en het geld van het slachtoffer heeft ontvangen;
  • het slachtoffer recht tegenover hem stond en dat [getuige 4] en de andere twee jongens achter het slachtoffer stonden;
  • de sfeer ineens omsloeg en het slachtoffer hem uit het niets klappen gaf op zijn hoofd en lichaam;
  • hij door het slachtoffer werd vastgepakt en er een worsteling ontstond;
  • hij zich probeerde los te rukken, maar dat hij de fietsenstalling weer in werd getrokken en geduwd;
  • hij toen het mes heeft gepakt en stekende bewegingen heeft gemaakt;
  • hij heeft gevoeld dat hij het slachtoffer raakte.
Ter terechtzitting van 10 mei 2022 heeft de rechtbank de camerabeelden, die zijn opgenomen door een camera vanuit de stationshal, gericht op de fietsenstalling, bekeken. Daaruit blijkt onder meer het volgende:
  • het slachtoffer komt op 19 mei 2021 om 17:28 uur in beeld en loopt van rechtsboven naar linksonder in de richting van de stationshal;
  • om 17:30 uur komt het slachtoffer wederom in beeld, met achter hem aan vier personen;
  • het slachtoffer loopt de fietsenstalling in en gaat vermoedelijk in gesprek met één van de personen (verdachte 1), waarbij twee van de andere personen achter het slachtoffer gaan staan;
  • er ontstaat kennelijk een ruzie, want het slachtoffer maakt een zwaaiende/slaande beweging in de richting van verdachte 1 (17:31 uur);
  • verdachte 1 zet daarop een aantal stappen naar achteren, waarop het slachtoffer een paar stappen naar voren zet;
  • de andere drie personen voegen zich bij verdachte 1 en het slachtoffer;
  • het slachtoffer valt vervolgens op de grond.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zichzelf herkend op de beelden als de persoon die die als verdachte 1 wordt omschreven.
Bewijsoverwegingen
Uit de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 19 mei 2021 in Lelystad het slachtoffer [slachtoffer] driemaal in zijn rug heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier primair ten laste gelegd de dood van het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader overweegt de rechtbank het volgende.
Het met een groot mes (van dertig centimeter) steken in het bovenlichaam levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer op. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat bij het steken van een mes in iemands rug de aanmerkelijke kans bestaat dat letsel wordt veroorzaakt aan vitale structuren of organen dat tot de dood kan leiden. Dit wordt ook bevestigd in voornoemde geneeskundige verklaring. Er werden drie steekverwondingen geconstateerd, waarvan één van de steekverwondingen zich laag op de onderrug bevond, naast de ruggenwervel. Twee van de drie steekverwondingen werden omschreven als ‘diep’. Zowel aan de linker- als aan de rechterkant is bij verdachte ten gevolge van het incident een klaplong ontstaan. Medisch ingrijpen door middel van een borstkasdrain was noodzakelijk. Bovendien staat vast dat verdachte met een mes waarvan het lemmet ongeveer 20 centimeter lang was meermalen in de (boven)rug van het slachtoffer heeft gestoken. Deze gedragingen zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan zozeer gericht op een poging tot doodslag, dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood in de aard van deze gedragingen van verdachte besloten lag.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hierna onder 5 omschreven.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 mei 2021 te Lelystad ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven meermalen met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een noodweersituatie, maar dat het beroep van verdachte op noodweer niet kan slagen. Primair heeft de officier van justitie daartoe aangevoerd dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd een beroep op noodweer niet kan rechtvaardigen. Verdachte heeft immers verteld dat hij recht tegenover het slachtoffer stond, dat hij door het slachtoffer is vastgepakt en dat hij daarom op dat moment heeft gestoken. Het is volgens de officier van justitie fysiek onmogelijk dat het letsel toen is toegebracht, waardoor niet aannemelijk is dat verdachte zich op die wijze tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding heeft verdedigd. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de wijze van verdedigen door verdachte disproportioneel is geweest, nu verdachte het slachtoffer driemaal met kracht heeft gestoken, terwijl het slachtoffer met zijn rug richting verdachte heeft gestaan/gelegen. De situatie van noodweerexces is naar de mening van de officier van justitie niet aannemelijk geworden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat verdachte een beroep toekomt op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces) en dat verdachte
derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft primair gesteld dat sprake is van noodweer, nu verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat het in deze situatie voor verdachte noodzakelijk was zich tegen de aanranding te verdedigen, waarbij de gekozen wijze van de verdediging geboden was.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, meent de raadsman dat verdachte dan subsidiair een beroep toekomt op noodweerexces, nu gesteld kan worden dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond van verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was.
Meer subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op putatief noodweer, nu aangenomen kan en mag worden dat sprake is geweest van een aanval in de vorm van agressief gedrag door het slachtoffer en dat voor verdachte een situatie is ontstaan waarin hij zich meende te moeten verdedigen.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de verdediging disproportioneel is geweest en dat om die reden het beroep op putatief noodweer moet worden verworpen, stelt de raadsman dat verdachte dan uiterst subsidiair een beroep toekomt op putatief noodweerexces.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Met betrekking tot de feiten overweegt de rechtbank dat aan de hand van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er jegens de verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Getuigen [getuige 5] en [getuige 6] hebben weliswaar verklaard dat het slachtoffer werd belaagd, maar zij hebben niet gezien wat aan de steekpartij vooraf is gegaan. Hun verklaringen zijn bovendien tegenstrijdig met de bevindingen van de rechtbank ten aanzien van de camerabeelden. Uit de camerabeelden volgt immers dat het slachtoffer in de fietsenstalling schijnbaar vanuit het niets naar verdachte uithaalt. Vervolgens is verdachte naar achteren gelopen, met als doel zich aan de situatie te onttrekken en de fietsenstalling uit te gaan. Het slachtoffer heeft hem echter beetgepakt, waarna een worsteling is ontstaan, waarbij verdachte weer terug de fietsenstalling in werd getrokken. Dit samenstel van feiten kan naar het oordeel van de rechtbank als een ogenblikkelijke aanranding worden gezien waartegen verdachte zich in beginsel mocht verdedigen.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank voorts van oordeel dat het slachtoffer de confrontatie met verdachte heeft gezocht, dat verdachte van het slachtoffer een klap kreeg en terwijl hij zich aan de situatie probeerde te onttrekken door naar achteren te bewegen, hij door het slachtoffer is vastgepakt, waarop een worsteling is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat het verdachte onder deze omstandigheden niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet wederom heeft onttrokken aan de confrontatie met het slachtoffer. Omdat het voor verdachte noodzakelijk was om zich tegen de aanranding te verdedigen, was dus sprake van een noodweersituatie.
De volgende vraag is dan of de gekozen reactie van verdachte een proportionele reactie was op de aanranding van het slachtoffer. Het komt er hierbij op aan of de reactie van verdachte niet in een onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het toebrengen van meerdere steekwonden in de rug, met mogelijk dodelijk letsel tot gevolg, niet in redelijke verhouding staat tot de aanranding van verdachte door het slachtoffer. Het is voor de rechtbank namelijk onduidelijk gebleven wat zich tijdens de worsteling die plaatsvond nadat verdachte de fietsenstalling probeerde te verlaten, precies heeft afgespeeld. Hoewel het erop lijkt dat verdachte wordt vastgepakt door het slachtoffer, met als doel hem terug in de fietsenstalling te trekken, kan de rechtbank daaruit niet afleiden dat deze worsteling met het slachtoffer van een zodanige aard was dat verdachte met een mes mocht steken, en dit dus een proportionele reactie was op de noodweersituatie. Voor de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat voor verdachte de noodzaak bestond om zich (op het moment waarop hij dat deed) te verdedigen door het slachtoffer meermaals met een mes in de rug te steken.
De rechtbank stelt daarmee vast dat van noodweer geen sprake was.
Het verweer wordt verworpen.
Noodweerexces
Noodweerexces kan in beeld komen bij een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’, dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
De rechtbank acht aannemelijk geworden dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de daaraan voorafgaande aanval is veroorzaakt. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte schijnbaar vanuit het niets werd aangevallen. Hij heeft daarover verklaard dat de sfeer ineens veranderde. Hij probeerde weg te komen, maar werd beetgepakt en is in een worsteling terecht gekomen met het slachtoffer: een oudere, grotere en hem onbekende man. Alles ging bovendien erg snel. Het gehele incident heeft blijkens de camerabeelden niet langer dan twintig seconden geduurd. Daarbij komt dat verdachte door [getuige 4] aan het slachtoffer werd geïntroduceerd en dat het erop leek dat [getuige 4] ook de andere twee omstanders kende, waaronder de rechtbank het aannemelijk acht dat verdachte het gevoel kreeg dat het vier tegen één was, zoals verdachte ter terechtzittingen van 29 maart 2022 en 10 mei 2022 heeft verklaard. Verdachte heeft voorts verklaard dat wegkomen het enige was waar hij op dat moment aan dacht, maar dat het niet lukte zich los te maken. In die paniek, ontstaan door de wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer, heeft hij een mes gepakt en heeft hij stekende bewegingen gemaakt, waarbij het slachtoffer driemaal in zijn rug is geraakt.
Hieruit volgt dus dat de rechtbank het aannemelijk vindt dat (1) er sprake was van een noodweersituatie, waarbij (2) er bij verdachte sprake was een hevige gemoedsbeweging, die een direct gevolg was van de wederrechtelijke aanranding, waardoor (3) verdachte in zijn verdediging verder is gegaan dan geboden. Het beroep op noodweerexces slaagt derhalve. Verdachte is daarom niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op het voorgaande zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

7.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 5 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar;
- ontslaat de verdachte voor het bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter tevens kinderrechter, mr. R.A. Hebly en mr. J. van Zeijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 mei 2022.
Mr. Van Zeijts is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2021 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2021 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art. 45 jo 302 van het Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt processen-verbaal. Die processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 mei 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 1-267, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Flevoland, onderzoek Dulciaan, onderzoeknummer MD2R021065 / MD2R021065 NOOD. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Pagina’s 47 en 48.
3.Pagina 59.
4.Pagina 63.
5.Letselrapportage [slachtoffer] (15-02-2002) van 4 augustus 2021, opgemaakt door R.R. Wortel, Forensisch arts in opleiding, GGD regio Utrecht, onder supervisie van drs. J.A. Kortmann, Forensisch arts KNMG (los gevoegd).
6.Pagina’s 50 en 51.
7.Pagina’s 51 en 52.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] door de rechter-commissaris van 2 december 2021 (los gevoegd) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] door de rechter-commissaris van 2 december 2021 (los gevoegd).
9.Pagina 92.
10.De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 10 mei 2022.