4.3Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak medeplegen
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het medeplegen zoals primair ten laste gelegd bij de poging tot doodslag en subsidiair bij de poging tot zware mishandeling.
Bewijsmiddelen
Op 19 mei 2021 kreeg verbalisant [verbalisant 1] de melding dat sprake was van een steekincident bij de fietsenstalling aan de achterzijde van het centraal station in Lelystad. De verdachte zou zijn weggerend. Omstreeks 17:37 uur kwam verbalisant [verbalisant 1] ter plaatse. Hij werd door omstanders gewezen op een groot mes dat op straat lag. Hij zag in de fietsenstalling een man in een plas bloed op de grond liggen. Getuige [getuige 1] zat geknield bij het slachtoffer. Verbalisant [verbalisant 1] en getuige [getuige 1] hebben eerste hulp verleend aan het slachtoffer, waarna het slachtoffer is overgebracht naar het Amsterdam Medisch Centrum.
Verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zijn naar aanleiding van voornoemde melding eveneens ter plaatse gegaan. Verbalisant [verbalisant 2] werd door omstanders gewezen op een keukenmes. Hij zag dat het mes ongeveer dertig centimeter lang was.Op het moment dat het slachtoffer met de ambulance werd afgevoerd, liet een medewerker van de ambulance het paspoort van het slachtoffer aan verbalisant [verbalisant 4] zien. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd [slachtoffer] , geboren op [2002] .
Uit de letselrapportage, opgemaakt door forensisch arts R.R. Wortel, volgt dat het slachtoffer van 19 mei 2021 tot 23 mei 2021 in het ziekenhuis heeft verbleven. Bij het slachtoffer werden drie steekverwondingen geconstateerd:
rechts onder het schouderbladpunt, ondiep (spier te zien)
rechts laag op de onderrug naast de ruggenwervel, diep
links laag op de onderrug richting de flank, diep
Het slachtoffer had zowel aan de linker- als de rechterkant een klaplong, een bloeding aan de linkerflank met een buikwanddefect en een bloeding aan de rechterkant ter hoogte van een breuk van rib 12. Als gevolg van het incident is aan de linkerkant een borstkasdrain geplaatst. Mede daardoor zal blijvend schade in de vorm van littekens zijn.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft op 19 mei 2021 naar aanleiding van het incident de beveiligingsbeelden van het centraal station bekeken. Hij zag meerdere personen lopen die qua signalement overeen kwamen met personen die tevens door de aanwezige persfotografen gefotografeerd waren, te weten getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en het slachtoffer [slachtoffer] .Verbalisant [verbalisant 5] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende gerelateerd:
“Ik zie op de beelden dat personen één, twee en drie van verschillende richtingen aankomen en de stationshal in lopen. Ik zie dat persoon drie, [getuige 4] , aan het bellen is met iemand. Ik zie vervolgens dat persoon vier en persoon vijf elkaar kruisen in de beelden maar elkaar negeren. Zij lijken elkaar niet te kennen. Daarna zie ik dat persoon vijf, slachtoffer [slachtoffer] , zijn telefoon pakt en zoekend rondkijkt. Ik zie dat hij de stationshal in kijkt maar kennelijk de overige betrokkenen niet kent of niet ziet. Het lijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] , vlak voordat hij het beeld uit loopt, middels zijn telefoon contact probeert te zoeken met iemand. Daarna zie ik op de beelden dat alle vijf personen de stationshal uit lopen en linksaf het beeld uit lopen. Op de camerabeelden van de fietsenstalling zie ik dat de groep samenkomt in de fietsenstalling. Ik zie dat de groep bij elkaar staat waarna er rumoer in de groep is. Kennelijk wordt het slachtoffer daarna neergestoken. Achter in beeld is te zien dat een persoon weg rent. Ik zag dat dit in de aangegeven richting is die getuigen eerder ook hadden aangegeven.”
Uit de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] , zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, blijkt dat [getuige 3] en [getuige 2] in de stad [getuige 4] en het slachtoffer hebben ontmoet, waarna zij met z’n vieren naar het station zijn gegaan. Daar heeft verdachte zich bij de groep gevoegd.
Op 19 mei 2021, omstreeks 23:30 uur, hebben de ouders van verdachte zich gemeld bij het politiebureau te Lelystad. Zij verklaarden dat hun zoon betrokken was bij het steekincident. Met de ouders van verdachte werd afgesproken dat verdachte zich op 20 mei 2021 om 09:00 uur zou melden op het politiebureau.
Ter terechtzitting van 29 maart 2022 heeft verdachte verklaard dat:
- hij op 19 mei 2021 werd gebeld door [getuige 4] , dat [getuige 4] hasj van hem wilde kopen en hij met [getuige 4] op het station in Lelystad heeft afgesproken;
- hij eerst met [getuige 4] alleen in de stationshal was, maar dat later buiten nog twee jongens zich bij hen voegden, dat die twee jongens [getuige 4] leken te kennen en nog even later ook het slachtoffer erbij kwam, waarna ze met z’n vijven naar de fietsenstalling zijn gegaan;
- hij begreep dat [getuige 4] hem had gebeld voor het slachtoffer, dat hij de hasj aan het slachtoffer heeft gegeven en het geld van het slachtoffer heeft ontvangen;
- het slachtoffer recht tegenover hem stond en dat [getuige 4] en de andere twee jongens achter het slachtoffer stonden;
- de sfeer ineens omsloeg en het slachtoffer hem uit het niets klappen gaf op zijn hoofd en lichaam;
- hij door het slachtoffer werd vastgepakt en er een worsteling ontstond;
- hij zich probeerde los te rukken, maar dat hij de fietsenstalling weer in werd getrokken en geduwd;
- hij toen het mes heeft gepakt en stekende bewegingen heeft gemaakt;
- hij heeft gevoeld dat hij het slachtoffer raakte.
Ter terechtzitting van 10 mei 2022 heeft de rechtbank de camerabeelden, die zijn opgenomen door een camera vanuit de stationshal, gericht op de fietsenstalling, bekeken. Daaruit blijkt onder meer het volgende:
- het slachtoffer komt op 19 mei 2021 om 17:28 uur in beeld en loopt van rechtsboven naar linksonder in de richting van de stationshal;
- om 17:30 uur komt het slachtoffer wederom in beeld, met achter hem aan vier personen;
- het slachtoffer loopt de fietsenstalling in en gaat vermoedelijk in gesprek met één van de personen (verdachte 1), waarbij twee van de andere personen achter het slachtoffer gaan staan;
- er ontstaat kennelijk een ruzie, want het slachtoffer maakt een zwaaiende/slaande beweging in de richting van verdachte 1 (17:31 uur);
- verdachte 1 zet daarop een aantal stappen naar achteren, waarop het slachtoffer een paar stappen naar voren zet;
- de andere drie personen voegen zich bij verdachte 1 en het slachtoffer;
- het slachtoffer valt vervolgens op de grond.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zichzelf herkend op de beelden als de persoon die die als verdachte 1 wordt omschreven.
Bewijsoverwegingen
Uit de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 19 mei 2021 in Lelystad het slachtoffer [slachtoffer] driemaal in zijn rug heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier primair ten laste gelegd de dood van het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader overweegt de rechtbank het volgende.
Het met een groot mes (van dertig centimeter) steken in het bovenlichaam levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer op. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat bij het steken van een mes in iemands rug de aanmerkelijke kans bestaat dat letsel wordt veroorzaakt aan vitale structuren of organen dat tot de dood kan leiden. Dit wordt ook bevestigd in voornoemde geneeskundige verklaring. Er werden drie steekverwondingen geconstateerd, waarvan één van de steekverwondingen zich laag op de onderrug bevond, naast de ruggenwervel. Twee van de drie steekverwondingen werden omschreven als ‘diep’. Zowel aan de linker- als aan de rechterkant is bij verdachte ten gevolge van het incident een klaplong ontstaan. Medisch ingrijpen door middel van een borstkasdrain was noodzakelijk. Bovendien staat vast dat verdachte met een mes waarvan het lemmet ongeveer 20 centimeter lang was meermalen in de (boven)rug van het slachtoffer heeft gestoken. Deze gedragingen zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan zozeer gericht op een poging tot doodslag, dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood in de aard van deze gedragingen van verdachte besloten lag.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hierna onder 5 omschreven.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.