ECLI:NL:RBMNE:2022:1938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/4167
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot correctie registratie in de Basisregistratie Personen (brp) van een dak- en thuisloze in de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser, een dak- en thuisloze, verzocht om correctie van zijn registratie in de Basisregistratie Personen (brp) bij de gemeente Utrecht. Eiser had eerder een verzoek ingediend om zijn gegevens te wijzigen, maar dit was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders. De rechtbank had eerder een uitspraak gedaan waarin werd bepaald dat verweerder een nieuw besluit moest nemen over het bezwaar van eiser voor de periode van 18 februari 2015 tot 1 augustus 2019. In het bestreden besluit van 30 september 2021 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft de zaak op 14 januari 2022 en 1 maart 2022 behandeld. Eiser voerde aan dat hij als dak- en thuisloze in de gemeente Utrecht verbleef en dat zijn registratie op het briefadres van de gemeente Ede onjuist was. Verweerder stelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij in de periode van 2015 tot 2018 in Utrecht verbleef zonder een vast woonadres. De rechtbank oordeelde dat eiser met zijn verklaringen en de overgelegde documenten voldoende bewijs had geleverd dat hij in de genoemde periode in Utrecht verbleef.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de registratie van eiser in de brp met terugwerkende kracht moest corrigeren en dat verweerder een nieuw besluit moest nemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg op 6 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonend in [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: E. Chahid en T. Puertas).

Procesverloop

In het besluit van 20 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot wijziging van zijn gegevens in de Basisregistratie personen (brp) afgewezen.
In het besluit van 25 februari 2021 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In de uitspraak van 10 augustus 2021 [1] heeft deze rechtbank het besluit van 25 februari 2021 gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat verweerder voor de periode van 18 februari 2015 tot 1 augustus 2019 een nieuw besluit moet nemen op eisers bezwaar.
In het besluit van 30 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser over de genoemde periode alsnog ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Daarbij waren de gemachtigden van verweerder aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst omdat de uitnodiging voor de zitting eiser niet had bereikt.
De rechtbank heeft het beroep nogmaals op 1 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Daarbij waren eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om zijn registratie in de brp te corrigeren en hem vanaf 18 februari 2015 alsnog in te schrijven op het briefadres van de gemeente [plaats] , [adres] .
2. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij in de periode 18 februari 2015 tot 1 augustus 2019 dak- en thuisloos is geweest in de gemeente Utrecht en daar geen woonadres had. Verweerder kan de eisers registratie in de brp daarom niet met terugwerkende kracht wijzigen.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet juist is. Eiser stelt dat hij als dak- of thuisloze een binding had met de gemeente Utrecht en dat verweerder hem daarom moet inschrijven op zijn briefadres. Volgens eiser heeft de bindingscommissie in 2017 bepaald dat hij een binding heeft met de gemeente Utrecht. In 2015 heeft de gemeente Ede eiser geholpen door hem in te schrijven op een briefadres, omdat verweerder dat toen had geweigerd. Eiser had toen geen enkele binding met Ede en voldeed niet eens aan de basisvoorwaarden voor hulp. Eiser vindt het niet redelijk dat hij de onjuiste brp-registratie moet aantonen. Volgens eiser is het aan verweerder om aan te tonen waar hij in de brp ingeschreven had moeten staan. Eiser voert verder aan dat hij in verband met zijn hulpverzoek aan de gemeente Utrecht in 2017 in gesprek is geweest met het Vierde Huis. Deze heeft toen ontkend dat zij contact met eiser hadden gehad, waarmee de kwestie voor gemeente was afgedaan. Ondanks het feit dat eiser enkele weken later bij de gemeente zijn dossiernummer en contactpersoon bij het Vierde Huis had doorgegeven, heeft de gemeente de kwestie niet nogmaals willen bekijken. Ook niet nadat eiser kopieën van brieven van het Vierde Huis had overgelegd. Volgens eiser heeft verweerder onrechtmatig gehandeld door hem niet in te schrijven in haar gemeente.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij langdurig in de gemeente Utrecht heeft verbleven zonder een vast woonadres. Uit de door eiser overgelegde stukken kan verweerder niet afleiden dat eiser in de gemeente Utrecht heeft verbleven. Evenmin heeft eiser met bewijstukken aangetoond dat hij in die periode feitelijk niet over een woonadres beschikte. Verder heeft eiser geen aangifte of aanvraag briefadres overgelegd, waaruit blijkt dat hij zich al voor 11 januari 2018 heeft (willen) laten inschrijven in de gemeente Utrecht. Daarmee staat voor verweerder niet onomstotelijk vast dat de registreerde gegevens in de brp onjuist zijn en kan hij eiser niet met terugwerkende kracht inschrijven op het briefadres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit de brp blijkt dat eiser op de volgende adressen stond ingeschreven:
- van 31 juli 2014 tot 13 april 2015 op woonadres [adres] , [plaats] ;
- van 13 april 2015 tot 9 december 2015 op het briefadres [adres] in [plaats] ;
- van 9 december 2015 tot 9 februari 2017, als ‘onbekend’;
- van 9 februari 2017 tot 11 januari 2018 op het briefadres [adres] in [plaats] ;
- van 11 januari 2018 tot 1 augustus 2019 op het briefadres [adres] in [plaats] .
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder met het bestreden besluit een juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 10 augustus 2021 van de rechtbank. De opdracht was om ook de periode van inschrijving in de brp na 18 februari 2015 te beoordelen en dat heeft verweerder gedaan. In geschil is nu nog of eiser in de periode 18 februari 2015 tot 1 augustus 2019 ingeschreven kan worden in de brp op het briefadres van verweerders gemeente.
7. Artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) luidt:
Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.23, tweede lid, van de Wet brp luidt:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. Het college neemt ambtshalve geen briefadres op dan met instemming van de briefadresgever.
8. De rechtbank stelt voorop dat voor het wijzigen van eenmaal in brp geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk moet vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. [2] Dit betekent dat voor het corrigeren van brp registraties een hoge drempel bestaat.
9. Uit het overzicht van de brp-registraties blijkt dat de gemeente Ede eiser per 9 december 2015 heeft uitgeschreven als ‘onbekend’ en eiser op 9 februari 2017 weer heeft ingeschreven op een briefadres. Het dossier van eiser bevat geen aanwijzingen dat eiser in die uitgeschreven periode in het buitenland heeft verbleven. Eiser heeft brieven overgelegd, waaruit blijkt dat hij over 2015, 2016 en 2017 toeslagen heeft ontvangen en dat hij onder psychologische behandeling was in Woerden. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder op grond daarvan, na een gedegen onderzoek, kunnen vaststellen dat eiser in die periode in Nederland verbleef en dat de registratie in de brp dat eiser uit Nederland was vertrokken, niet juist was. In zoverre staat onomstotelijk vast dat eisers registratie over de periode 9 december 2015 tot 9 februari 2017 op grond van artikel 2.22 van de Wet brp als ‘onbekend’ feitelijk onjuist is.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Utrecht heeft verbleven en dat hij daar geen vast woonadres had. Verweerder heeft onderzocht of eiser in de periode 2015-2018 bekend was bij de gemeente. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiser verweerder in die periode niet gevraagd heeft om hem in te schrijven op een briefadres. Eiser heeft gesteld dat hij in die periode nu en dan contact gezocht heeft met de gemeente en gevraagd heeft naar de mogelijkheid om zich in te schrijven. Daarvan heeft verweerder geen aantekeningen kunnen vinden. Omdat eiser geen verzoek tot inschrijving op een briefadres heeft gedaan, kan niet vastgesteld worden wat er in die contacten is besproken. Het Team dak- en thuislozen heeft tussen 2012 en 2017 geen contact met eiser gehad.
11. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij als dak- en thuisloze vanaf 18 februari 2015 langdurig in de gemeente Utrecht heeft verbleven en dat de registratie op het briefadres van de gemeente Ede feitelijk onjuist was. Eiser heeft lange tijd ‘onder de radar’ geleefd en heeft zich bij de gemeente Ede gemeld, omdat die gemeente als enige hem wilde helpen. Bij de gemeente Utrecht kon eiser zich alleen registreren als hij recht had op een uitkering. Hoewel eiser wel in staat was om aangifte van een briefadres bij de gemeente Utrecht te doen, heeft hij die stap niet gezet. Eiser heeft verklaard dat hij van 2015 tot 2018 dak- en thuisloos was en dat hij op diverse plekken in de gemeente Utrecht heeft verbleven. Op zitting heeft eiser over zijn verblijf toegelicht dat hij geen eigen woning had, dat hij sliep in woningen van vrienden en bekenden of in een ketelhuis en dat hij overdag ook sliep in de trein.
12. De bewijslast om aan te tonen dat hij in de periode van 2015 tot 2018 in Utrecht verbleef en daar geen vast woonadres had, ligt bij eiser.
13. Op basis van het onderzoek van verweerder is het aannemelijk dat bij verweerder geen registraties van contacten met eiser bekend zijn over de periode van 2015 tot 2018.
14. De verklaringen van eiser vindt de rechtbank consistent, geloofwaardig en aannemelijk. Op grond van eisers verklaringen gaat de rechtbank ervan uit dat eiser in de periode van 2015 tot 2018 als dak- en thuisloze in Utrecht heeft verbleven en op verschillende adressen heeft overnacht, waarbij er geen sprake was van een vast woonadres. De rechtbank vindt ook aannemelijk dat eiser nu en dan contact heeft gezocht met de gemeente en heeft geïnformeerd naar een briefadres, maar op basis van de antwoorden die hij heeft gekregen geen verzoek om toekenning van een briefadres in Utrecht heeft gedaan. Eiser heeft ook geloofwaardig toegelicht dat hij in de gemeente Ede in 2017 een briefadres heeft gekregen, omdat die gemeente hem ter wille wilde zijn en niet omdat hij feitelijk verbleef in die gemeente.
15. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de overgelegde documenten en zijn geloofwaardige verklaringen aan zijn bewijslast heeft voldaan. Hij heeft weliswaar geen bewijsstukken overgelegd van zijn verblijfadressen in de gemeente Utrecht, maar dat kan hem als voormalig dak- en thuisloze niet worden aangerekend. Uit de bewijstukken die eiser wel heeft overgelegd blijkt dat hij in Nederland was. Op basis van de verklaring van zijn behandelend psycholoog is aannemelijk dat eiser in de periode februari 2015 tot februari 2018 in Woerden onder behandeling is geweest, wat bijdraagt aan de aannemelijkheid van zijn gestelde verblijf in de gemeente Utrecht dan wel in een van de regiogemeenten. Meer bewijsmateriaal kan van een voormalig dak- of thuisloze niet worden verwacht.
16. Bij de waardering van het bewijsmateriaal heeft de rechtbank zwaar laten wegen dat aannemelijk is dat eiser in de periode van 2015 tot 2018 niet in het buitenland maar in Nederland heeft verbleven. De bedoeling van artikel 2.23, tweede lid, van de Wet brp is dat iedere ingezetene in de brp van een adres moet zijn voorzien. Met de bevoegdheid om ambtshalve een briefadres op te nemen, wordt het mogelijk om mensen die langdurig in een gemeente verblijven, maar er niet wonen en geen aangifte doen, in te schrijven in de brp. [3] Dit doel is ook verwoord in de Circulaire BRP en briefadres van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 oktober 2016 en blijkt ook uit de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 15 maart 2019 [4] in antwoord op Kamervragen over ‘spookburgers’. Dit doel is niet alleen van belang voor ‘actuele’ verzoeken van dak- en thuislozen om een briefadres, maar ook voor het verzoek van eiser om hem met terugwerkende kracht alsnog op het briefadres van de gemeente Utrecht in te schrijven.
17. De rechtbank concludeert dat op basis van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is voldaan aan de vereisten van artikel 2.23, tweede lid, van de Wet brp om eiser met terugwerkende kracht in de brp op te nemen op het briefadres van de gemeente Utrecht. Verweerder moet hierover een nieuw besluit nemen. Over de periode merkt de rechtbank ten slotte op dat het belang van eiser met name ziet op de periode van 9 december 2015 tot 9 februari 2017, waarin hij in de brp geregistreerd staat als ‘onbekend’.
18. Het beroep is gegrond. Verweerder moet daarom het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken op 6 mei 2022 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak wordt openbaargemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer UTR 21/1159.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1707.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42 en 133-134.
4.Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1910.