ECLI:NL:RBMNE:2022:1937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
UTR-20/2967-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan opposante was opgelegd door de gemeente Almere. Opposante had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar. De rechtbank had eerder het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat opposante onredelijk laat beroep had ingesteld. In het verzet heeft opposante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen recht op schadevergoeding was, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzet gegrond is voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor het nemen van een besluit is overschreden met meer dan vijf jaar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding rechtvaardigen en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 5.500,- aan opposante. Daarnaast is verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 1.518,-. De rechtbank heeft de uitspraak in de verzetprocedure gedaan in aanwezigheid van de griffier en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2967-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2022 op het verzet van

[opposante] uit [plaats] , opposante

(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposante
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Op 14 december 2014 heeft verweerder aan opposante een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,-.
Op 24 januari 2015 heeft opposante hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 18 augustus 2020 (om 09.17 uur) heeft opposante bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar. Daarbij heeft zij ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In het besluit van (eveneens) 18 augustus 2020 heeft verweerder op het bezwaar van opposante beslist waarbij de naheffingsaanslag is vernietigd. Daarbij heeft verweerder de door opposante gemaakte proceskosten van € 261,- aan haar vergoed en een bedrag van € 138,- aan verbeurde dwangsommen toegekend. Opposante heeft dit besluit op 18 augustus 2020 (om 16:26 uur) ontvangen.
In de brieven van 27 augustus 2020 en 4 november 2020 heeft opposante bericht dat zij het beroep niet intrekt en haar verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn handhaaft.
In de uitspraak van 27 september 2021 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar buiten zitting niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 7 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Wat is de aanleiding van deze uitspraak?
1. De rechtbank heeft op 27 september 2021 in de zaak van opposante uitspraak gedaan buiten zitting. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat opposante verweerder onredelijk laat in gebreke heeft gesteld en zij onredelijk laat beroep heeft ingediend. Verder heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Ondanks dat de redelijke termijn is overschreden, vindt de rechtbank dat opposante geen recht toekomt op immateriële schadevergoeding. Dit vanwege de bijzondere omstandigheid dat zij na het maken van bezwaar jarenlang heeft stilgezeten.
Wat wordt in deze uitspraak beoordeeld?
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen buiten zitting mogen afdoen?
3. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat terecht in de uitspraak is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar niet-ontvankelijk is. Wat opposante hierover heeft aangevoerd slaagt niet.
3.1.
Het door opposante aangehaalde artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de memorie van toelichting die bij dit artikel hoort, [1] verzetten zich niet tegen een vereenvoudigde afdoening. Hieruit kan namelijk niet de conclusie worden getrokken dat voor de rechtbank na het opvragen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift geen mogelijkheid meer bestaat om de zaak vereenvoudigd en buiten zitting af te doen. Zolang partijen niet zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, staat het de rechtbank vrij een beroep vereenvoudigd af te doen op grond van artikel 8:54 van de Awb. De begrenzing in de tijd ligt dus in het moment van de uitnodiging van partijen voor de zitting en niet in het opvragen van stukken. Dat ligt ook inhoudelijk niet voor de hand, omdat het beoordelen van de gronden onder meer aan de hand van de stukken van de verwerende instantie moet gebeuren. Deze grond slaagt niet.
3.2.
Verder was de rechtbank niet verplicht om verweerder te veroordelen in de door opposante gemaakte proceskosten voor het beroep niet tijdig beslissen. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante onredelijk laat beroep heeft ingediend. De toetsing of onredelijk laat beroep is ingesteld, vindt plaats vóór de inhoudelijke toetsing of terecht beroep is ingesteld. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat opposante onredelijk laat beroep heeft ingediend, is terecht niet toegekomen aan de vraag of opposante terecht beroep heeft ingesteld en dus op basis daarvan een proceskostenvergoeding moet worden toegekend. Dat verweerder inhoudelijk de naheffingsaanslag heeft vernietigd, maakt het voorgaande niet anders. Dat betekent dat rechtsoverweging 12 (‘De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.’) een te begrijpen en juiste beslissing is. Dat de rechtbank in de uitspraak niet uitdrukkelijk iets heeft overwogen over het vergoeden van het griffierecht, is geen gebrek in de uitspraak. Deze grond slaagt niet.
4. Gelet op het voorgaande blijft de buiten-zittingsuitspraak over het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing in stand. Het verzet is op dit punt ongegrond.
Heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding buiten zitting mogen afdoen?
5. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding niet buiten zitting kon worden afgedaan.
5.1.
Een verzoek om schadevergoeding kan in beginsel buiten zitting worden afgedaan. Op het verzoek om schadevergoeding en de behandeling daarvan is artikel 8:54 van de Awb namelijk van overeenkomstige toepassing. [2] Hoewel de uitspraak niet expliciet vermeldt dat het verzoek om schadevergoeding is afgewezen als kennelijk ongegrond, is wel duidelijk vermeld (in rechtsoverweging 1) dat de rechtbank op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak doet buiten zitting. Dat betekent dat de rechtbank artikel 8:54 van de Awb van toepassing heeft verklaard op de gehele zaak, dus ook op het verzoek om schadevergoeding.
5.2.
Ondanks dat de wet de mogelijkheid biedt om een verzoek om schadevergoeding buiten zitting af te doen, mocht dat in dit geval niet. De rechtbank is namelijk van oordeel dat opposante ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op een door de rechtbank in de uitspraak ingenomen conclusie. De rechtbank heeft in de buiten-zittinguitspraak geoordeeld dat sprake is van overschrijding van de redelijke beslistermijn, maar dat een bijzondere omstandigheid maakt dat opposante geen recht op immateriële schadevergoeding toekomt. Opposante zou jarenlang hebben stilgezeten. Deze conclusie komt van de rechtbank zelf. Opposante is niet in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en kreeg - naar eigen zeggen - een verrassingsuitspraak. Opposante betoogt terecht dat zij zich niet heeft kunnen verweren tegen deze conclusie van de rechtbank. Zij heeft in haar verzetschrift en op de zitting toegelicht waarom zij van mening is dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek om schadevergoeding kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, ongegrond was en het verzoek ten onrechte buiten zitting afgedaan.
6. Het verzet is gegrond wat het verzoek om schadevergoeding betreft. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak op dit punt vervalt. De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
Kan de rechtbank meteen uitspraak doen op het verzoek om schadevergoeding?
7. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet en beroep, maar ook op het verzoek om schadevergoeding.
Schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn?
8. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn voor het nemen van een besluit is overschreden, dat het verzoek om schadevergoeding moet worden toegewezen en overweegt daartoe als volgt.
9. De behandeling van zaken als deze, met een bezwaar- en beroepstermijn, mag als uitgangspunt maximaal twee jaar in beslag nemen. Die periode begint te lopen vanaf de datum waarop het bezwaarschrift door verweerder is ontvangen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bezwaarschrift op 24 januari 2015 heeft ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2020 heeft verweerder de naheffingsaanslag vernietigd, een dwangsombedrag en een proceskostenvergoeding toegekend. Op diezelfde dag om 16:26 uur stelt opposante hiervan op de hoogte te zijn geraakt. Door deze kennisneming is aan de periode van (veronderstelde) spanning en frustratie die door de lopende procedure werd veroorzaakt een einde gekomen. De behandeling van deze zaak heeft daarmee afgerond vijf jaar en bijna zeven maanden geduurd, terwijl de bezwaarfase zes maanden mocht duren. Er is geen rechtvaardiging voor deze lange behandelduur.
11. Bij overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit worden spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade verondersteld, behalve als sprake is van bijzondere omstandigheden. [3] Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er in dit geval geen spanning en frustratie is geweest die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komen. De omstandigheid dat opposante jarenlang heeft stilgezeten, kan niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. De rechtbank vindt steunt voor dit oordeel in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [4]
12. Dat betekent een overschrijding van de redelijke termijn met afgerond vijf jaar en één maand. Die overschrijding wordt geheel aan verweerder toegerekend. De rechtbank zal, uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, verweerder met overeenkomstige toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.500,- aan opposante als vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade. Gelet op de huidige stand van de rechtspraak ziet de rechtbank geen aanleiding voor matiging van de schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn.
13. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1).
15. Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, bestaat aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond, voor zover dat ziet op het beroep tegen niet tijdig beslissen;
- verklaart het verzet gegrond, voor zover dat ziet op het verzoek om schadevergoeding;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.500,- aan opposante;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan opposante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1991 – 1992, 22 495, nr. 3, p. 128.
2.Zie artikel 8:94, eerste lid, van de Awb.
3.Zie ro. 11.6. van de uitspraak van de ABRvS van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:83).
4.Zie hiervoor ro. 2.3. in combinatie met ro. 2. van de uitspraak van de ABRvS van 11 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:364).