ECLI:NL:RBMNE:2022:1924

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 4870
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en last onder dwangsom bij illegale Airbnb verhuur in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser kreeg een bestuurlijke boete van € 7.500,- opgelegd vanwege het illegaal verhuren van zijn woning via Airbnb, wat in strijd was met de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelde het beroep op 6 april 2022 en concludeerde dat er geen sprake was van permanente bewoning, maar van kortdurende verhuur, wat een overtreding opleverde. Eiser voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de regels, maar de rechtbank oordeelde dat hij en zijn partner op de hoogte waren van de vereisten voor verhuur. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete in redelijkheid kon worden opgelegd en dat er geen aanleiding was voor matiging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.I. Beij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Sipman).

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 7.500,-. Daarnaast heeft verweerder aan eiser gelast dat hij voor 1 augustus 2021 het illegale gebruik van het pand op het adres [adres] te [plaats] (hierna: woning) dient te (laten) staken en gestaakt dient te (laten) houden onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-.
In het besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner [A] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser en zijn partner hebben een woning aan de [adres] in [plaats] en een woning in [plaats] en bewoonden voorheen beide panden. Zij stonden samen ingeschreven op het adres in [plaats] . Eiser heeft zich in februari 2020 ingeschreven in [plaats] . Zijn partner heeft zich in september 2020 ingeschreven in [plaats] . Zij zijn toen volledig in [plaats] gaan wonen, waardoor de woning in [plaats] leeg kwam te staan en waarop zij besloten om de woning via Airbnb te gaan verhuren.
2. Naar aanleiding van een klacht hebben toezichthouders van de gemeente op 28 augustus 2020 voor het eerst een bezoek gebracht aan de woning in [plaats] . Tijdens dat bezoek hebben de toezichthouders gesproken met de partner van eiser. Zij heeft toen verklaard dat de woning via Airbnb werd verhuurd, maar dat daar sinds twee maanden mee gestopt is. Op 11 september 2020 hebben toezichthouders van de gemeente opnieuw een bezoek aan de woning gebracht. Tijdens dat bezoek hebben de toezichthouders met meneer [B] gesproken. Hij verklaarde dat hij tijdelijk in de woning verbleef met nog twee mannen, dat zij uit Polen kwamen en voor één week tewerkgesteld waren in [plaats] . De toezichthouders brachten op 23 februari 2021 een derde en laatste bezoek aan de woning naar aanleiding van een melding van een buurtbewoner van een vermoeden van nieuwe Airbnb activiteiten. De toezichthouders spraken tijdens dat bezoek met meneer [C] die zei huurder te zijn van de woning voor één week of langer. Hij verklaarde dat hij met twee collega’s in de woning verbleef, dat zij uit Spanje kwamen en voor werk in Nederland waren en dat zij de woning via Airbnb hadden gehuurd voor in ieder geval de periode van 21 februari 2021 tot 28 februari 2021. Aanvullend heeft verweerder op 11 september 2020 en 23 februari 2021 een administratief onderzoek verricht. Uit die onderzoeken is verweerder gebleken dat de woning in Nederland via de website van [website] .nl werd aangeboden.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft op basis van de bevindingen van de huisbezoeken en het administratief onderzoek vastgesteld dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding of van een legale verhuursituatie. Verweerder heeft geconcludeerd dat de zelfstandige woning voor het aanbieden van logies, oftewel ten behoeve van pension wordt gebruikt. Volgens verweerder wordt de woning voor een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden gebruikt. Verweerder stelt dat sprake is van het onttrekken van woonruimte, omdat in de woning Airbnb activiteiten plaatsvinden. Dit levert volgens verweerder een overtreding op van het bestemmingsplan, artikel 21, sub a, van de Huisvestingswet 2014 (Huisvestingswet) en artikel 3.1.2, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 (Huisvestingsverordening). Verweerder heeft daarom de besluiten genomen die onder ‘Procesverloop’ zijn genoemd.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de zaak aan de hand van de beroepsgronden zoals eiser die heeft ingediend. Voorafgaande aan de zitting heeft de rechtbank nog per brief aan eiser gevraagd of hij voornemens was de beroepsgronden aan te vullen, omdat eiser in het beroepschrift verzocht heeft om een nadere termijn daarvoor. De rechtbank constateert dat dit niet is gebeurd. Eiser heeft dat ook op zitting bevestigd. De beroepsgronden zijn alleen gericht tegen de bestuurlijke boete en niet tegen de last onder dwangsom.
5. In het licht van de beroepsgronden ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat er geen overtreding heeft plaatsgevonden. Vaststaat dat er geen sprake was van permanente bewoning, maar van kortdurende verhuur. Verweerder heeft dit terecht aangemerkt als een overtreding van het bestemmingsplan, de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening.
6. In geschil is of verweerder in redelijkheid een bestuurlijke boete aan eiser heeft kunnen opleggen en zo ja of de boete gematigd had moeten worden.
7. Eiser voert in de eerste plaats aan dat er onduidelijkheid bestond over welke regels er golden met betrekking tot het verhuren van hun woning. Eiser is daarom samen met zijn partner op onderzoek uitgegaan en hebben contact opgenomen met de gemeente. Op 27 oktober 2020 heeft eiser een e-mail gestuurd naar de gemeente om hierover opheldering te krijgen, maar hierop heeft hij geen antwoord gekregen. Eiser en zijn partner hebben ook verschillende keren telefonisch contact opgenomen. Volgens eiser hebben zij toen te horen gekregen dat zij legaal bezig waren. Dit is echter nooit schriftelijk aan hen bevestigd. Omdat de gemeente hier nooit duidelijkheid over heeft verschaft, heeft verweerder niet in redelijkheid een boete mogen opleggen, aldus eiser.
8. De rechtbank is het met verweerder eens dat dit betoog niet slaagt. Uit de bevindingen van de toezichthouders van het huisbezoek van 28 augustus 2020 blijkt dat aan de partner van eiser bekend is gemaakt dat een onttrekkingsvergunning moet worden aangevraagd om Airbnb activiteiten op te starten. Verder is op zitting gebleken dat eiser en zijn partner wisten dat de woning in ieder geval voor zes maanden verhuurd moest worden om te kunnen spreken van permanente verhuur. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij een huurder zocht voor een periode van zes maanden omdat dat legaal is. In zoverre bestond er dus geen onduidelijkheid over wat de regels waren. Dat verweerder niet op de e-mail van 27 oktober 2020 heeft gereageerd betekent daarom niet dat verweerder niet in redelijkheid aan eiser een boete heeft kunnen opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser wijst er daarnaast op dat verweerder er onvoldoende rekening mee heeft gehouden met dat het nooit hun bedoeling is geweest om de woning zo kort te verhuren. Volgens eiser was het steeds hun intentie om de woning voor minimaal 6 maanden te verhuren. Dat de huurders de huur eerder hebben opgezegd, kan niet voor eiser zijn rekening en risico komen. Verder heeft de partner van eiser op de zitting uitgelegd dat de woning via Airbnb eerst voor een week werd verhuurd bij wijze van proefperiode en dat dat de aanloop was naar een langere verhuurperiode. Zij wilden er op die manier achter komen of de potentiële huurders betrouwbaar waren.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuur van de woning gericht was op een periode van in ieder geval 6 maanden. Uit de bevindingen van de toezichthouders van de huisbezoeken blijkt dat de in de woning aangetroffen personen hebben verklaard dat zij daar kort, te weten één week, zouden verblijven. Dat meneer [B] door zijn gebrekkige Engels verkeerd is geïnterpreteerd en dat hij eigenlijk bedoelde te zeggen dat hij pas één week in de woning verbleef in plaats van dat hij er één week zou verblijven vindt de rechtbank zonder verdere onderbouwing niet aannemelijk. Aan eiser en zijn partner is op de zitting gevraagd waaruit blijkt dat met de huurders een langere periode dan 6 maanden is overeengekomen, waarop zij hebben geantwoord dat het hun intentie was om de woning voor minimaal 6 maanden te verhuren. Zij hebben op de zitting aangegeven dat zij hier geen correspondentie met de huurders van kunnen overleggen. Er zijn daarom onvoldoende aanknopingspunten voor de rechtbank om aan te nemen dat het inderdaad ging om verhuur van de woning voor zes maanden of langer. Dat dit niet duidelijk is geworden, komt voor rekening en risico van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid een bestuurlijke boete heeft kunnen opleggen.
12. Eiser voert tot slot aan dat de boete gematigd had moeten worden, omdat zij allebei in [plaats] moeten wonen en zich daar in moeten schrijven. Eiser is gebonden aan [plaats] vanwege zijn parkeervergunning. Zijn partner kreeg een brief van de IND dat haar verblijfsvergunning ingetrokken zou worden als zij niet meer samen ingeschreven zouden staan.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding heeft hoeven zien om de boete te matigen. De rechtbank begrijpt dat eiser samen moet wonen vanwege de verblijfsrechtelijke status van zijn partner en dat het hebben van een [plaats] parkeervergunning vereist dat daar ook wordt gewoond, maar dat betekent niet dat eiser gehouden is om de woning in [plaats] op deze wijze in strijd met wet- en regelgeving te verhuren.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.