ECLI:NL:RBMNE:2022:1921

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
UTR 22/838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 23 mei 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar. Op 29 maart 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, maar eiser verzoekt om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank doet geen uitspraak over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde. Eiser heeft geen procesbelang meer bij zijn oorspronkelijke beroep.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat er geen dwangsommen verbeurd kunnen worden, omdat artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht alleen van toepassing is op besluiten die moeten worden genomen op een aanvraag of bezwaar. Eiser heeft geen professionele juridische hulpverlener ingeschakeld, waardoor er geen proceskosten zijn die vergoed kunnen worden. Wel moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden, omdat het besluit van 29 maart 2022 pas na het instellen van beroep is genomen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en bepaalt dat verweerder het griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.
Op 29 maart 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag/het bezwaar.
Eiser verzoekt nu om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiser heeft gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiser wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eiser het beroep niet heeft ingetrokken moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
3. Het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep. Dit is om de volgende reden. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag/bezwaar. Omdat verweerder heeft beslist, heeft het beroep van eiser geen zin meer. Het gaat daarbij om de beslissing van 29 maart 2022, waarbij verweerder alsnog een dwangsom heeft vastgesteld, waarmee de bezwaarprocedure is afgerond. Verweerder heeft het wettelijk vastgesteld maximumbedrag aan dwangsom toegekend. Eiser heeft daarom geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
4. Voor zover eiser beoogt een dwangsom te ontvangen omdat verweerder niet tijdig een dwangsombesluit heeft genomen, overweegt er geen dwangsommen in de zin van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden verbeurd door het bestuursorgaan als er niet tijdig een dwangsombesluit wordt genomen. Artikel 4:17 van de Awb ziet namelijk alleen op besluiten die moet worden genomen op een aanvraag of bezwaar (artikel 7:14 van de Awb). Een dwangsombesluit dient uit eigen beweging door het bestuursorgaan te worden genomen en een ingebrekestelling kan tevens niet worden aangemerkt als een aanvraag. [1] Het beroep is ook in zoverre niet-ontvankelijk.
5. Over de vergoeding van de proceskosten die eiser vraagt overweegt de rechtbank het volgende.
6. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
7. Alleen de kosten die gemaakt zijn door een professionele (juridische) hulpverlener kunnen worden vergoed. Omdat eiser geen advocaat of andere professionele juridische hulpverlener heeft, zijn er ook geen kosten die vergoed kunnen worden.
8. Verweerder moet wel het griffierecht aan eiser betalen (artikel 8:41 van de Awb). Dit omdat verweerder pas na het instellen van beroep het besluit van 29 maart 2022 heeft genomen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 april 2016, ECLI:NL:RVS:2014:1290