In deze civiele procedure heeft eiseres, wonende in [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, wonende in [woonplaats 2], met betrekking tot een geldlening van € 2.500,00 die op 27 september 2018 zou zijn verstrekt. Eiseres stelt dat gedaagde haar heeft gegarandeerd het bedrag terug te betalen, maar gedaagde ontkent dat er een geldleningsovereenkomst is. De procedure begon met een dagvaarding op 5 november 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 april 2022. Eiseres heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder schriftelijke verklaringen van getuigen die de geldlening zouden bevestigen. Gedaagde heeft deze verklaringen betwist en stelt dat eiseres niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiseres voldoende feiten heeft gesteld om aan te nemen dat er een geldlening heeft plaatsgevonden, maar dat dit nog niet vaststaat. Eiseres is opgedragen om bewijs te leveren van de geldlening, waarbij zij de mogelijkheid heeft om dit te doen via schriftelijke stukken of getuigen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de kantonrechter heeft richtlijnen gegeven voor het indienen van bewijs en het horen van getuigen. De beslissing is op 18 mei 2022 openbaar uitgesproken door mr. F.H. Charbon, kantonrechter.