ECLI:NL:RBMNE:2022:1916

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
9558838 UC EXPL 21-8333
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake geldlening en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft eiseres, wonende in [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, wonende in [woonplaats 2], met betrekking tot een geldlening van € 2.500,00 die op 27 september 2018 zou zijn verstrekt. Eiseres stelt dat gedaagde haar heeft gegarandeerd het bedrag terug te betalen, maar gedaagde ontkent dat er een geldleningsovereenkomst is. De procedure begon met een dagvaarding op 5 november 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 april 2022. Eiseres heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder schriftelijke verklaringen van getuigen die de geldlening zouden bevestigen. Gedaagde heeft deze verklaringen betwist en stelt dat eiseres niet aan haar stelplicht heeft voldaan.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiseres voldoende feiten heeft gesteld om aan te nemen dat er een geldlening heeft plaatsgevonden, maar dat dit nog niet vaststaat. Eiseres is opgedragen om bewijs te leveren van de geldlening, waarbij zij de mogelijkheid heeft om dit te doen via schriftelijke stukken of getuigen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de kantonrechter heeft richtlijnen gegeven voor het indienen van bewijs en het horen van getuigen. De beslissing is op 18 mei 2022 openbaar uitgesproken door mr. F.H. Charbon, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9558838 UC EXPL 21-8333 MB/40202
Vonnis van 18 mei 2022
inzake
[eiseres],
wonende in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: eiseres,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.M.P.M. Adank,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: gedaagde,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.R.M. Schravenmade.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding die op 5 november 2021 aan gedaagde is betekend;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
  • de akte overlegging nadere producties 3 tot en met 6 van de kant van gedaagde;
  • de e-mail met producties 1 tot en met 8 van de kant van eiseres.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen daar is besproken.
1.3.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eiseres vordert veroordeling van gedaagde om aan haar te betalen een bedrag van € 3.064,10 (bestaande uit € 2.500,00 aan hoofdsom, € 110,55 aan wettelijke rente gerekend vanaf 15 september 2020 tot en met 1 november 2021 en € 453,75 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 november 2021 en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.2.
Eiseres heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij gedaagde op 27 september 2018 een contant bedrag van € 2.500,00 heeft verstrekt, waarvan gedaagde haar heeft gegarandeerd dat zij het terug zou betalen. Eiseres heeft per whatsapp/smsberichten in 2019 aan gedaagde om terugbetaling verzocht. Omdat gedaagde aan deze verzoeken geen gehoor heeft gegeven, heeft eiseres haar vordering ter incasso uit handen gegeven aan haar gemachtigde. Haar gemachtigde heeft gedaagde op 19 augustus 2020 aangemaand om het bedrag van € 2.500,00 voor 15 september 2020 aan eiseres terug te betalen. Ook aan dit verzoek heeft gedaagde geen gehoor gegeven. Omdat gedaagde in verzuim is komen te verkeren, maakt eiseres tevens aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van eiseres in de werkelijke proceskosten, dan wel de forfaitaire proceskosten. Gedaagde heeft betwist dat eiseres haar een geldbedrag ter beschikking heeft gesteld of heeft geleend. Volgens gedaagde heeft eiseres niet voldaan aan haar stelplicht omtrent het bestaan van een geldleningsovereenkomst, zodat eiseres na betwisting daarvan niet kan worden toegelaten tot bewijslevering.
2.4.
Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het geschil spitst zich toe tot de vraag of eiseres op 27 september 2018 aan gedaagde een contant geldbedrag van € 2.500,00 heeft verstrekt ten titel van geldlening.
3.2.
Eiseres heeft gesteld dat zij in de avonduren van 27 september 2018 bij gedaagde thuis langs is geweest en haar bij de voordeur een contant bedrag van € 2.500,00 heeft overhandigd. Eiseres heeft gesteld dat zij samen met de heren [A] en [B] was en dat zij dit hebben gezien. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een schriftelijk verklaring van beide heren overgelegd. Zij verklaren daarin allebei dat zij met eiseres naar de woning van gedaagde zijn gereden, dat eiseres in de auto het contante bedrag van € 2.500,00 heeft nageteld, dat eiseres naar de voordeur van gedaagde is gelopen en dat zij hebben gezien dat eiseres het contante bedrag nogmaals bij de voordeur heeft geteld en vervolgens aan gedaagde heeft overhandigd.
3.3.
Voorts heeft eiseres gesteld dat gedaagde haar bij de voordeur heeft gegarandeerd dat zij het bedrag zo snel mogelijk aan haar zou terugbetalen. Anders dan gedaagde is de kantonrechter van oordeel dat eiseres daarmee in het kader van artikel 7:129 van het Burgerlijk Wetboek voldoende heeft gesteld dat gedaagde het geldbedrag heeft ontvangen en zich heeft verbonden om het bedrag aan eiseres terug te betalen. Dit wordt vervolgens door eiseres in de na de conclusie van antwoord ingediende producties nader onderbouwd met schriftelijke verklaringen van haar zoon, de heer [C] en van mevrouw [D] , de mantelzorger/financieel beheerder van [C] . Beiden hebben daarin verklaard dat [C] eiseres toestemming heeft gegeven om van het geld dat bestemd is voor de medische behandelingen van [C] , een bedrag van € 2.500,00 aan gedaagde te lenen. Daarbij heeft mevrouw [D] verklaard dat zij medio 2018 zeker drie telefoongesprekken tussen eiseres en gedaagde in de woning van eiseres heeft kunnen meeluisteren, waarin gedaagde tot drie keer toe heeft bevestigd dat zij het geld zo snel mogelijk zou terugbetalen.
3.4.
Gedaagde heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd betwist. Zij trekt daarbij de door eiseres overgelegde schriftelijke verklaringen van [A] en [B] ernstig in twijfel en wijst op het feit dat bij elke schriftelijke getuigenverklaring de legitimatie van de betreffende getuige ontbreekt waardoor de handtekeningen (waarvan die van [A] en [B] volgens gedaagde erg op elkaar lijken) niet zijn te verifiëren. Gedaagde heeft daarnaast een schriftelijke verklaring van haar (inwonende) dochter en haar broer overgelegd. Hierin heeft haar dochter verklaard dat zij eiseres nooit met andere mensen bij haar moeder thuis langs heeft zien komen en haar broer dat hij op 27 september 2018 in de avonduren bij gedaagde thuis is geweest en dat er naast een geïnteresseerde koper voor de auto van gedaagde niemand bij gedaagde aan de deur of op bezoek is geweest.
3.5.
Gelet op hetgeen over en weer is gesteld en ter zitting is verklaard, is de kantonrechter van oordeel dat eiseres haar stellingen voldoende heeft onderbouwd en dat gedaagde die stellingen voldoende gemotiveerd heeft betwist. Of eiseres op 27 september 2018 een contant bedrag van € 2.500,00 aan gedaagde heeft geleend staat daarom (nog) niet vast. Eiseres wordt overeenkomstig artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgedragen dit te bewijzen, nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling (namelijk dat gedaagde haar een bedrag van € 2.500,00 moet terugbetalen). Gedaagde heeft daartoe ook een bewijsaanbod gedaan.
3.6.
Eiseres mag het bewijs op alle mogelijke manieren leveren. Indien eiseres het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien eiseres het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De kantonrechter zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
3.7.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
3.8.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige minimaal 30 minuten en maximaal 90 minuten zal duren. Als eiseres verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
3.9.
De kantonrechter zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
draagt eiseres op om te bewijzen dat zij op 27 september 2018 een contant bedrag van € 2.500,00 aan gedaagde heeft verstrekt ten titel van geldlening;
4.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 15 juni 2022teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
4.3.
bepaalt dat, indien eiseres (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
4.4.
bepaalt dat, indien eiseres bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
4.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;
- indien eiseres geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de kantonrechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
4.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.