In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vennootschap naar buitenlands recht, [eiseres], en [gedaagde], die een woning huurt van [eiseres]. De procedure is gestart na een dagvaarding op 20 september 2021, waarbij [eiseres] ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vorderde, alsook betaling van een huurachterstand van € 6.008,15. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en zich beroepen op opschorting van zijn betalingsverplichting vanwege gebreken aan het gehuurde. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2022 is [gedaagde] niet verschenen, ondanks een verzoek om uitstel wegens medische redenen, waar hij niet op heeft gereageerd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de huurachterstand niet heeft betwist, maar zich beroept op gebreken aan het gehuurde. [gedaagde] heeft echter niet kunnen aantonen dat deze gebreken daadwerkelijk bestaan, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep op opschorting niet slaagt. De huurovereenkomst is ontbonden, en [gedaagde] is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente, en een gebruiksvergoeding voor de periode na de ontbinding van de huurovereenkomst.
In reconventie heeft [gedaagde] een vordering tot compensatie van € 8.500,00 ingesteld wegens schade door gebreken aan het gehuurde, maar deze vordering is afgewezen omdat de gestelde gebreken niet zijn vastgesteld. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].