ECLI:NL:RBMNE:2022:1913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
21/4828
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2022, hebben verzoekers bezwaar ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Dit besluit, genomen op 30 november 2021, hield in dat verzoekers een last onder dwangsom opgelegd kregen om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van recreatieverblijven en een kantoorvilla te staken voor 1 januari 2022. Verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar trokken dit verzoek in nadat het college had toegezegd de begunstigingstermijn te verlengen tot 1 februari 2022. Verzoekers verzochten echter wel om een proceskostenveroordeling tegen het college.

De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar het college heeft hierop niet gereageerd. De voorzieningenrechter concludeert dat het college geen gebruik wilde maken van de mogelijkheid om gehoord te worden en heeft daarom besloten het onderzoek op zitting achterwege te laten. De rechter overweegt dat, wanneer een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de verzoeker, de voorzieningenrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het college met de toezegging van 23 december 2021 tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat dit was gedaan om te voorkomen dat verzoekers dwangsommen zouden verbeuren. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en stelt de kosten vast op € 759,-, die het college aan verzoekers moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] uit [plaats] en, [verzoeker 2] , gevestigd in [plaats] , samen: verzoekers

(gemachtigde: mr. M. Gideonse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. P.S. Dijkstra).

Procesverloop

In het besluit van 30 november 2021 heeft het college aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd en gelast om voor 1 januari 2022 het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van recreatieverblijven en van de kantoorvilla op de [adres] en [adres] in [plaats] te staken en gestaakt te houden.
Verzoekers hebben bezwaar ingediend tegen de last onder dwangsom en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 23 december 2021 heeft het college toegezegd de begunstigingstermijn te verlengen tot 1 februari 2022. Vervolgens hebben verzoekers hun verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ingetrokken met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft het college op 31 december 2021 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft niet gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1] De voorzieningenrechter leidt uit het uitblijven van een reactie van het college af dat het college geen gebruik wil maken van de gelegenheid om op zitting gehoord te worden. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat het onderzoek op zitting achterwege blijft. [2]
2. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [3]
3. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet de vraag of sprake is van ‘geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen’ in een voorlopige voorzieningenprocedure in de eerste plaats worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende – in dit geval – de bezwaarprocedure. Het college komt dus ‘geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen’ als hij de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit voorlopig opschort, dan wel de gevraagde voorlopige maatregel verricht, waardoor onevenredig nadeel wordt voorkomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college met de toezegging van 23 december 2021 tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben hun verzoek om een voorlopige voorziening immers ingediend om te voorkomen dat zij van rechtswege de dwangsommen zouden verbeuren.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
5. De griffier betaalt het griffierecht aan verzoekers terug. [4]

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
2.Volgens artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 8:75a van de Awb.
4.Op grond van artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.