ECLI:NL:RBMNE:2022:1891

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9745822 UE VERZ 22-70
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en vernietiging van concurrentie- en relatiebedingen in het kader van een verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 19 mei 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van een besloten vennootschap (B.V.) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, [verweerder]. De werkgever heeft de ontbinding aangevraagd wegens een verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer heeft verweer gevoerd en verzocht om zijn arbeidsovereenkomst niet te ontbinden, alsook om betaling van een transitievergoeding en andere vergoedingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van de werkgever kan worden gevergd. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 19 juni 2022 en de werknemer recht gegeven op een transitievergoeding. Tevens is het non-concurrentiebeding en het relatiebeding gedeeltelijk vernietigd, omdat deze bedingen de werknemer onbillijk benadeelden in verhouding tot de belangen van de werkgever. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, overuren en een correcte eindafrekening. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9745822 UE VERZ 22-70 MS/1270
Beschikking van 19 mei 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. W.J. Liebrand,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.T. Chinnoe.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 14 maart 2022 door de rechtbank is ontvangen. [verweerder] heeft een verweerschrift met producties ingediend. [verzoekster] heeft daarna nog nadere producties ingediend.
1.2.
Op 21 april 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens [verzoekster] zijn verschenen de heer [A] , directeur van [verzoekster] , mevrouw [B] , office-manager bij [verzoekster] en mr. Liebrand, gemachtigde van [verzoekster] . [verweerder] is verschenen met zijn gemachtigde mr. Chinnoe. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] houdt zich bezig met onderhoud en service van [.] . [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1985, is sinds 19 november 2017 in dienst van [verzoekster] als [functie] . Hij werkte laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gedurende 32 uur per week tegen een salaris van € 3.149,54 bruto per vier weken exclusief vakantiebijslag.
2.2.
In artikel 5.3 en artikel 5.4 van de arbeidsovereenkomst is het volgende non-concurrentiebeding respectievelijk relatiebeding opgenomen:
“5.3. Werknemer zal zonder schriftelijke toestemming van werkgever gedurende de arbeidsovereenkomst en na het einde hiervan gedurende een tijdvak van drie jaar, niet in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan het bedrijf van werkgever vestigen, drijven of mede drijven of doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel hebben binnen gehele Benelux, zulks op verbeurte van een direct opeisbare boete van € 10.000 per gebeurtenis en tevens € 500 voor iedere dag dat hij in overtreding is, te betalen aan werkgever onverminderd het recht van werkgever om in plaats van de boete volledige schadevergoeding te vragen.
5.4.
Na het einde van de arbeidsovereenkomst zal werknemer alle cliënten en relaties van werkgever die zich tot hem wenden naar werkgever terugverwijzen en zich in elk geval ervan onthouden hun van advies te voorzien of overeenkomsten met hen aan te gaan, voor zover deze adviezen of overeenkomsten direct of indirect verband houden met diensten of producten die werkgever verricht, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van werkgever, zulks gedurende de periode van twee jaren na datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst.”
2.3.
Op 12 januari 2022 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden waarbij naast [verweerder] de heer [A] en mevrouw [B] aanwezig waren. [A] heeft [verweerder] bij die gelegenheid een waarschuwingsbrief en een beoordelingsformulier overhandigd. Partijen verschillen van mening over wat er in dit gesprek precies is gezegd. [verzoekster] stelt dat [verweerder] heeft aangegeven dat hij de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen en dat partijen hebben afgesproken dat er een vaststellingsovereenkomst zou worden opgesteld. Dit wordt door [verweerder] betwist.
2.4.
[verzoekster] heeft naar aanleiding van dit gesprek een vaststellingsovereenkomst opgesteld en ter ondertekening aan [verweerder] gestuurd. Zij heeft [verweerder] verschillende keren verzocht de vaststellingsovereenkomst te komen tekenen. [verweerder] heeft echter aangegeven dat hij deze eerst aan een juridisch adviseur wilde voorleggen. Hij heeft op aandringen van [verzoekster] wel op 21 januari 2022 de bedrijfsgoederen waarover hij beschikte ingeleverd.
2.5.
[verzoekster] heeft [verweerder] bij e-mail van 31 januari 2022 meegedeeld dat hij de vaststellingsovereenkomst die dag nog op kantoor kan komen tekenen en dat deze anders per 1 februari 2022 als ingetrokken zal worden beschouwd. Er zal in dat geval bij de kantonrechter een ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden gevraagd wegens ernstig verstoorde arbeidsverhoudingen. [verweerder] wordt dan op 1 februari 2022 op kantoor verwacht om te praten over een invulling van werkzaamheden totdat de kantonrechter heeft beslist. Als [verweerder] niet verschijnt zal zijn salaris per direct worden stopgezet.
2.6.
[verweerder] heeft de vaststellingsovereenkomst op 31 januari 2022 niet getekend en is op 1 februari 2022 ook niet op het werk verschenen.
2.7.
Mr. Liebrand heeft [verweerder] namens [verzoekster] bij brief van 4 februari 2022 meegedeeld dat zijn gedrag en zijn weigering om op kantoor te verschijnen ernstig verwijtbaar en onacceptabel wordt geacht en dat de vaststellingsovereenkomst is ingetrokken. [verweerder] is per 1 februari 2022 geschorst totdat aan de arbeidsverhouding een rechtsgeldig einde is gekomen. Er zal over de schorsingsperiode geen loon worden betaald, omdat [verweerder] al vanaf 13 januari 2022 geen werkzaamheden heeft verricht en niet op kantoor is verschenen.
2.8.
Mr. Chinnoe heeft bij e-mail van 11 februari 2022 namens [verweerder] te kennen gegeven dat [verweerder] van 24 januari 2022 tot en met 25 februari 2022 verlof had en dat dus geen sprake is geweest van werkweigering. [verweerder] is na afloop van zijn vakantie bereid en beschikbaar om zijn werkzaamheden weer te verrichten. Er is geen geldige reden om hem te schorsen en zijn loon niet meer door te betalen.

3.Het verzoek en het tegenverzoek

het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke gronden;
2. bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verzoekster] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] ;
3. te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van
[verzoekster] ;
alle kosten rechtens.
het verweer en het tegenverzoek
3.2.
[verweerder] voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en
[verzoekster] te gebieden hem binnen drie dagen na de beschikking toe te laten tot de bedongen werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden:
II. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 5.772,54 bruto, een aanvullende transitievergoeding van € 2.886,27 bruto en een billijke vergoeding van € 44.219,52 bruto dan wel een nader door de kantonrechter te bepalen bedrag;
III. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [verzoekster] geldende opzegtermijn van ten minste één kalendermaand rekenend vanaf het einde van een vier wekelijkse periode zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
IV. [verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een correcte eindafrekening van het dienstverband onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
V. [verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de onder II. genoemde vergoedingen tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. te bepalen dat [verzoekster] geen rechten kan ontlenen aan het tussen haar en [verweerder] overeengekomen concurrentiebeding en relatiebeding nu [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten;
VII. in het geval het gevorderde onder punt VI. niet wordt toegewezen, het tussen
[verzoekster] en [verweerder] overeengekomen concurrentiebeding en relatiebeding te vernietigen;
VIII. voor zover het concurrentiebeding en relatiebeding niet worden vernietigd,
[verzoekster] te veroordelen tot het betalen van een vergoeding aan [verweerder] ter hoogte van € 132.658,56 bruto, althans een andere in goede justitie te bepalen vergoeding;
primair en subsidiair:
IX. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van het loon inclusief vakantiegeld vanaf 30 januari 2022 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd ad € 3.401,50 bruto per vier weken, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
X. [verzoekster] te veroordelen tot het betalen van de overuren en openstaande declaraties van [verweerder] , tot op heden begroot op € 9.115,47 bruto respectievelijk € 227,63 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
XI. [verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling van de verzoeken en de tegenverzoeken

inleiding
4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b van het Burgerlijk Wetboek (BW) de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van primair een verstoorde arbeidsverhouding, subsidiair verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] en meer subsidiair de combinatiegrond in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 669 lid 3, aanhef en onder g, e en i BW. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
4.3.
[verweerder] heeft aanvankelijk verweer gevoerd tegen de ontbinding, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat hij nu niet meer bij [verzoekster] wil terugkeren. De kantonrechter stelt op basis van de overgelegde stukken en de door partijen ingenomen stellingen vast dat de arbeidsverhouding tussen partijen door hetgeen tijdens het beoordelingsgesprek op 12 januari 2022 en nadien is voorgevallen, zodanig is verstoord dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn ligt gezien de verstoring van de arbeidsverhouding niet in de rede. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling bovendien verklaard dat hij niet kan worden overgeplaatst omdat het bedrijf te klein is. Dit betekent dat het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen en het verzoek van [verweerder] tot toelating tot zijn werkzaamheden wordt afgewezen.
er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door partijen
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoekster] of [verweerder] . Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Uit de overgelegde stukken, waaronder de waarschuwingsbrief en het beoordelingsformulier die [A] op 12 januari 2022 aan [verweerder] heeft overhandigd, blijkt dat [verzoekster] verschillende punten van kritiek op het functioneren van [verweerder] heeft. Dit betreft niet de vakinhoudelijke kwaliteit van zijn werk, maar wel - onder meer - zijn planning, zijn productiviteit en declaraties van kosten voor eten en drinken die niet voldoen aan de regels in het Huishoudelijk reglement. Er is bij de uitvoering van de werkzaamheden ook een probleem ontstaan omdat [verweerder] , die veel in het buitenland werkt, zich niet tegen Covid-19 heeft laten vaccineren en partijen het niet eens konden worden over de vraag voor wiens rekening de tijd en de kosten voor het testen ten behoeve van de dienstreizen zouden moeten komen. [verweerder] vond het bovendien vervelend om zich elke keer te laten testen en heeft [verzoekster] daarom (volgens [verweerder] zelf) verzocht om hem niet meer in Duitsland tewerk te stellen. [verzoekster] stelt dat [verweerder] heeft geweigerd om nog in Duitsland te werken en dat zij hierdoor meerdere opdrachten in Duitsland heeft moeten annuleren.
4.6.
[verzoekster] stelt dat zij [verweerder] - ook vóór 12 januari 2022 - verschillende keren mondeling en schriftelijk op zijn functioneren heeft aangesproken maar dat [verweerder] zich moeilijk bij liet sturen en er hierover geen effectieve communicatie tussen [A] en [verweerder] mogelijk was. De kantonrechter acht het op grond van de overgelegde stukken en de door partijen ingenomen stellingen aannemelijk dat dit inderdaad het geval is geweest en dat - anders dan [verweerder] stelt - de kritiek van [verzoekster] niet alleen te maken had met zijn weigering zich tegen Covid-19 te laten vaccineren. De kantonrechter is van oordeel dat van [verweerder] had mogen worden verwacht dat hij zich meer had ingespannen om aan de kritiekpunten die [verzoekster] had op zijn gedrag tegemoet te komen. Van [verzoekster] had aan de andere kant mogen worden verwacht dat zij had geprobeerd de communicatie met [verweerder] naar een hoger plan te tillen en [verweerder] bijvoorbeeld coaching of een verbetertraject aan te bieden. Het is onvoldoende gebleken dat [verzoekster] dit vóór het gesprek op 12 januari 2022 heeft gedaan.
4.7.
Beide partijen hebben dus een aandeel gehad in hun slechte onderlinge communicatie. De irritaties die hierdoor ontstonden zijn uiteindelijk tot een uitbarsting gekomen tijdens het beoordelingsgesprek op 12 januari 2022. Partijen verschillen van mening over wat er tijdens dat gesprek precies is gezegd en of [verweerder] toen heeft aangegeven dat hij de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen. In ieder geval staat vast dat [verzoekster] naar aanleiding van dit gesprek een vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld en dat [verweerder] deze vaststellingovereenkomst niet bij voorbaat heeft afgewezen maar heeft aangegeven dat hij hierover juridisch advies wilde inwinnen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan op basis van de beschikbare informatie niet worden vastgesteld dat een van de partijen een overwegend aandeel in deze escalatie heeft gehad en dat sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door een van hen.
opzegtermijn
4.8.
Nu het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. Op grond van artikel 6 van de arbeidsovereenkomst bedraagt de opzegtermijn tenminste één kalendermaand en kan opzegging slechts schriftelijk worden gedaan tegen het einde van een vierwekelijkse periode. Hiervan uitgaande bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op 19 juni 2022 (het einde van periode 6-2022). Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Omdat bij [verzoekster] geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, wordt de opzegtermijn verminderd met de duur van deze procedure waarbij een termijn van ten minste een maand resteert (artikel 7:671 b lid 9 BW). De opzegtermijn blijft daarom een maand. Nu ook geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de kant van [verweerder] , ziet de kantonrechter geen aanleiding de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden.
transitievergoeding
4.9.
Nu zoals gezegd geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] , heeft hij recht op een transitievergoeding. Het verzoek van [verzoekster] om te bepalen dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding zal daarom worden afgewezen. [verweerder] maakt, uitgaande van een beëindiging per 1 augustus 2022, aanspraak op een bedrag van € 5.772,54 bruto. Omdat de arbeidsovereenkomst niet per 1 augustus 2022 maar per 19 juni 2022 wordt ontbonden, wordt de transitievergoeding die [verzoekster] [verweerder] per die datum verschuldigd is toegewezen. [verweerder] heeft aanspraak gemaakt op wettelijke rente over de transitievergoeding. Deze wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus met ingang van 19 juli 2022.
geen toekenning billijke vergoeding
4.10.
Nu de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] is er geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verweerder] . Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
eindafrekening
4.11.
[verweerder] heeft verzocht [verzoekster] te veroordelen tot betaling aan hem van een correcte eindafrekening van het dienstverband onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek en dit verzoek wordt daarom toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat [verzoekster] dit vonnis niet zal nakomen.
het non-concurrentiebeding en het relatiebeding
4.12.
[verweerder] verzoekt primair te bepalen dat [verzoekster] bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen rechten aan het non-concurrentiebeding en het relatiebeding kan ontlenen, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Zoals hierboven al is geoordeeld, is van dit laatste geen sprake geweest. Het primaire verzoek wordt daarom niet toegewezen.
4.13.
[verweerder] verzoekt subsidiair het non-concurrentiebeding en het relatiebeding geheel te vernietigen nu [verweerder] in verhouding tot het belang van [verzoekster] door het beding onredelijk wordt benadeeld en verzoekt meer subsidiair hem een vergoeding toe te kennen voor de duur van de bedingen.
4.14.
De kantontrechter zal eerst beoordelen of er aanleiding is het non-concurrentiebeding en het relatiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW geheel of gedeeltelijk te vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De belangen van de werkgever en de werknemer dienen dus tegen elkaar afgewogen te worden.
4.15.
[verweerder] stelt dat het non-concurrentiebeding en het relatiebeding hem belemmeren in zijn mogelijkheden om na het einde van de arbeidsovereenkomst elders werkzaam te zijn. Hij beschikt over een groot netwerk binnen ziekenhuizen en medische fabrikanten, maar mag als gevolg van deze bedingen drie jaar lang niet reageren op aanbiedingen van ziekenhuizen of fabrikanten om daar te komen werken.
4.16.
[verzoekster] stelt dat zij belang heeft bij het non-concurrentie- en relatiebeding ter bescherming van haar bedrijfsdebiet. De buitenlandse relaties vormen een belangrijk deel van de omzetten van haar bedrijf. [verzoekster] wenst die kennis en ervaring te beschermen. [verzoekster] stelt dat er duizenden fabrikanten zijn die geen klant van haar zijn en waar [verweerder] gewoon kan gaan werken. Zij heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de looptijd van het non-concurrentiebeding kan worden beperkt tot één jaar en dat tevens het relatiebeding kan worden beperkt tot drie klanten, te weten [klant 1] , [klant 2] en [klant 3] . Deze beperking geldt dan wereldwijd.
4.17.
De kantonrechter stelt voorop dat een non-concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever – de opgebouwde knowhow en goodwill – te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast op een wijze dat dit bescherming verdient. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Deze voordelen gelden omgekeerd ook voor [verzoekster] zelf, indien zij ervaren krachten in dienst neemt. Dit is dan ook onderdeel van het functioneren van een vrije markteconomie. Het beperken van die vrije markt door het maken van concurrentiebeperkende afspraken, wat daar verder ook van zij, behoort niet tot de belangen waarvoor een werkgever bescherming verdient ten koste van het recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze.
4.18.
Het non-concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de door bijkomende omstandigheden optredende aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van de oude werkgever, waarvan de nieuwe werkgever geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij de nieuwe werkgever leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. Of bijvoorbeeld, doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. Het kenmerk van al deze gevallen is dat de oude werkgever een positie heeft verworven die de concurrent nog niet heeft.
4.19.
[verzoekster] heeft onvoldoende onderbouwd dat [verweerder] door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van [verzoekster] , waarvan een nieuwe werkgever geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij een nieuwe werkgever leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. [verweerder] heeft zijn belang om een nieuwe vergelijkbare werkplek te kunnen vinden voldoende aannemelijk gemaakt. De kantonrechter is gelet hierop van oordeel dat [verweerder] in verhouding tot het te beschermen belang van [verzoekster] , door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De vordering tot vernietiging van het non-concurrentiebeding zal daarom worden toegewezen.
4.20.
Voor het relatiebeding geldt dat [verzoekster] er belang bij heeft dat klanten waarmee [verweerder] intensief heeft samenwerkt niet met [verweerder] overstappen naar diens toekomstige nieuwe werkgever, dan wel dat [verweerder] bij een van deze klanten in dienst treedt. Dit geldt kennelijk vooral voor de klanten [klant 1] , [klant 2] en [klant 3] waartoe [verzoekster] het relatiebeding tijdens de mondelinge behandeling heeft beperkt, met de kanttekening dat deze beperking wereldwijd geldt. De kantonrechter is van oordeel dat, indien het relatiebeding tot deze klanten op de door [verzoekster] voorgestelde wijze wordt beperkt en een looptijd heeft van één jaar, dit voldoende recht doet aan het belang van [verzoekster] om deze klanten te behouden en het belang van [verweerder] om een nieuwe vergelijkbare werkplek te vinden. Het relatiebeding zal daarom gedeeltelijk worden vernietigd voor zover dit meer cliënten en relaties omvat dan [klant 1] , [klant 2] en [klant 3] (wereldwijd) en een langere looptijd heeft dan één jaar.
loonvordering
4.21.
[verweerder] maakt aanspraak op uitbetaling van zijn salaris vanaf 30 januari 2022. Hij stelt dat hij vanaf die datum geen salaris meer heeft ontvangen omdat [verzoekster] hem per 1 februari 2022 heeft geschorst zonder behoud van loon. Volgens [verweerder] is deze schorsing niet terecht. Hij stelt dat hij door [verzoekster] al op 12 januari 2022 op non-actief was gesteld en dat hij bovendien vanaf 24 januari 2022 verlof en overuren had opgenomen, zodat hij niet verplicht was gevolg te geven aan de oproep van [verzoekster] om op 1 februari 2022 op kantoor te verschijnen. Hij heeft zich na zijn vakantie, vanaf 25 februari 2022, bereid en beschikbaar gesteld voor het verrichten van de bedongen arbeid, maar [verzoekster] heeft hem niet opgeroepen. [verweerder] stelt dat hij om bovengenoemde redenen op grond van artikel 7:628 lid 1 BW recht heeft op zijn loon vanaf 30 januari 2022
4.22.
[verzoekster] betwist dat zij [verweerder] op 12 januari 2022 op non-actief heeft gesteld en dat hij op 1 februari 2022 verlof had. [verzoekster] baseert haar stelling dat [verweerder] op 1 februari 2022 geen verlof had op een vakantieplanning van [verweerder] en met [verweerder] uitgewisselde WhatsAppberichten waaruit volgens [verzoekster] blijkt dat al in december 2021 en op 7 januari 2022 is gesproken over zijn inzetbaarheid. [verweerder] stelt zich echter gemotiveerd op het standpunt dat deze informatie achterhaald is en dat het verlof nadien is ingepland. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat hij op 1 februari 2022 geen verlof had en beschikbaar moest zijn om naar kantoor te komen. De weigering van [verweerder] om die dag op kantoor te verschijnen was daarom onvoldoende reden om hem zonder doorbetaling van salaris per 1 februari 2022 op non-actief te stellen. Het verzoek van [verweerder] om zijn salaris per 30 januari 2022 door te betalen tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd wordt daarom toegewezen. De verzochte wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over het achterstallige loon wordt gelet op alle omstandigheden van deze zaak gematigd tot 20%. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging wordt ook toegewezen.
4.23.
[verweerder] heeft verzocht [verzoekster] te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie van de hierboven genoemde posten. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek en dit verzoek wordt daarom toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat [verzoekster] dit vonnis niet na zal komen.
betaling overuren
4.24.
[verweerder] maakt aanspraak op uitbetaling van een bedrag van € 9.115,47 bruto inclusief vakantietoeslag voor 342,96 overuren die hij volgens hem nog heeft staan.
4.25.
[verzoekster] betwist dat [verweerder] nog 342,96 overuren heeft staan en stelt dat dit er 295,5 zijn. Dat komt overeen met een bedrag van € 7.271,00. Zij verwijst hiervoor naar een concept-eindafrekening waarvan zij stelt dat deze door haar accountantskantoor is opgesteld. Deze eindafrekening dateert van 19 april 2022 en vermeldt bij de post ‘uren nabetaling verlof’ een aantal van 295,5 en bij de post ‘nabetaling verlof’ een bedrag van € 7.271,00. [verweerder] heeft toegelicht dat hij het door hem gestelde aantal overuren heeft ontleend aan de salarisstrook van de periode 2021-13-W4 die hij als productie 2 heeft overgelegd. Op deze salarisstrook staat inderdaad een verlofsaldo van 342,69 uur vermeld.
4.26.
De kantonrechter merkt op dat een berekening van de door [verzoekster] gestelde 295,5 overuren ontbreekt, maar dat het verschil in overuren verklaarbaar is omdat in de salarisstrook van eind 2021 nog geen rekening was gehouden met het verlof en de overuren die [verweerder] had opgenomen in de periode van 24 januari 2022 tot en met 25 februari 2022. [verweerder] heeft gesteld dat hij per 12 januari 2022 door [verzoekster] op non-actief was gesteld en dat hij daarom over die periode geen overuren heeft opgenomen. De door [verweerder] gestelde non-actiefstelling is door [verzoekster] echter betwist en door [verweerder] niet nader onderbouwd. Daarom is niet komen vast te staan dat [verweerder] al per 12 januari 2022 op non-actief was gesteld. De kantonrechter zal daarom uitgaan van het verlofsaldo van de door [verzoekster] overlegde concept-eindafrekening en [verzoekster] veroordelen om nog een bedrag van € 7.271,00 aan [verweerder] na te betalen. De verzochte wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over dit bedrag wordt gelet op alle omstandigheden van deze zaak gematigd tot 20%. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag en de wettelijke verhoging wordt ook toegewezen.
4.27.
[verweerder] heeft verzocht [verzoekster] te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie van de hierboven genoemde posten. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek en dit verzoek wordt daarom toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat [verzoekster] dit vonnis niet na zal komen.
betaling openstaande declaraties
4.28.
[verweerder] maakt aanspraak op betaling van een bedrag van € 227,63 aan openstaande declaraties. Hij heeft dit bedrag in deze procedure echter niet nader onderbouwd. Hij verwijst weliswaar naar e-mailcorrespondentie met [verzoekster] op 24 november 2021 en 27 januari 2022, maar deze correspondentie bevat geen specificatie van de declaraties. [verzoekster] stelt dat de berekening van [verweerder] niet correct is. Mr. [C] heeft in zijn pleitnota een berekening opgenomen waaruit volgens [verzoekster] blijkt dat [verweerder] geen aanspraak meer heeft op betaling van zijn gedeclareerde kosten maar nog een bedrag van € 128,79 terug moet betalen dat door [verzoekster] zal worden verrekend. Volgens [verzoekster] komt dat omdat [verweerder] meerdere keren dezelfde onkosten heeft gedeclareerd. Nu [verweerder] zijn verzoek tot betaling van € 227,63 onvoldoende heeft onderbouwd en dit bedrag door [verzoekster] is betwist, wordt dit verzoek afgewezen.
kosten
4.29.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 19 juni 2022;
5.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] de wettelijke transitievergoeding te betalen die zij per 19 juni 2022 aan [verweerder] verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke rente hierover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 juli 2022 tot de voldoening;
5.4.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van een correcte eindafrekening van het dienstverband onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie;
5.5.
vernietigt het non-concurrentiebeding dat is opgenomen in artikel 5.3 van de arbeidsovereenkomst en vernietigt het relatiebeding dat is opgenomen in artikel 5.4 van de arbeidsovereenkomst voor zover dit beding meer cliënten en relaties omvat dan [klant 1] , [klant 2] en [klant 3] (wereldwijd) en een langere looptijd heeft dan één jaar;
5.6.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van zijn loon vanaf 30 januari 2022 tot 19 juni 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 20% ex artikel 7:625 BW en vermeerderd met de wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie;
5.7.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 7.271,00 ter zake van overuren, vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 20% en vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en de wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie;
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
5.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders verzochte af
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2022.