ECLI:NL:RBMNE:2022:1890

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
16.119781.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervaardigen en aanwezig hebben van harddrugs in een zelfgebouwd drugslab

Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen en aanwezig hebben van harddrugs, waaronder amfetamine, MDMA en metamfetamine. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig verklaard, maar het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte had een drugslab in zijn woning in Veenendaal, waar hij de harddrugs vervaardigde uit chemische grondstoffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling. De rechtbank constateerde een geringe overschrijding van de redelijke termijn, maar volstond met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 van het EVRM. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die zich in de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft gedragen. De rechtbank benadrukte het gevaar van de productie van synthetische drugs voor de omgeving en het milieu.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.119781.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank gesproken met de deskundige mevrouw [A] van de [organisatie 1] [plaatsnaam 2] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 mei 2020 in Veenendaal opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd en/of aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 7,35 liter vloeistof bevattende amfetamine,
- een hoeveelheid metamfetamine,
- ongeveer 20 pillen bevattende amfetamine,
- 1 pil MDMA;
Feit 2: in de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 mei 2020 in Veenendaal een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet heeft voorbereid en/of bevorderd door het voorhanden hebben van voorwerpen, vervoermiddelen en/of stoffen;
Feit 3: op 1 mei 2020 in Veenendaal opzettelijk 103 tabletten Diazepam aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Geldigheid van de dagvaarding
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van hetgeen onder 2 aan verdachte ten laste is gelegd nietig dient te worden verklaard, nu de dagvaarding onvoldoende gespecificeerd en feitelijk is. De voorwerpen en stoffen hadden in de tenlastelegging moeten worden omschreven en dat is niet gebeurd. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste uit artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen reden is om de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig te verklaren. Artikel 261 Sv is niet geschonden. De dagvaarding is geldig.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
In de tenlastelegging van feit 2 staat opgenomen dat verdachte ‘voorwerpen, vervoermiddelen en/of stoffen’ voorhanden heeft gehad. Dit zijn algemene bewoordingen die niet nader zijn gespecificeerd of verduidelijkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde onvoldoende feitelijk is, waarmee niet is voldaan aan het vereiste uit artikel 261 Sv. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van feit 2 daarom nietig verklaren. Voor het overige is de dagvaarding geldig.
Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de in de woning aangetroffen spullen zijn door het NFI positief getest op stoffen die zijn vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I of II.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 mei 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 mei 2020, genummerd PL0900-2020133316-24, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 25;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2020, genummerd 2020133316, opgemaakt door de politie Landelijke Eenheid, LFO, met als bijlage het NFI rapport, genummerd 2020.05.20.040, van 17 juni 2020, opgemaakt door ing. [B] , doorgenummerde pagina’s 100 tot en met 111;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 25 mei 2020, genummerd PL0900-2020133316-34, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, met als bijlage het NFI rapport, genummerd 2020.05.25.053, van 25 mei 2020, opgemaakt door ing. [C] , doorgenummerde pagina’s 96 tot en met 99.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 mei 2020 te [plaatsnaam 1] , opzettelijk, (in een drugslab in een woning gelegen aan de [straatnaam] te [plaatsnaam 1] ) heeft vervaardigd en opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 7,35 liter vloeistof bevattende amfetamine en
- een hoeveelheid metamfetamine en
- ongeveer 20 pillen bevattende amfetamine en
- 1 pil MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine),

zijnde amfetamine en metamfetamine en MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3
op 1 mei 2020 te [plaatsnaam 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 103 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 184 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante behandeling en een drugsverbod.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waaruit volgt dat bij zodanig kleine gebruikershoeveelheden een taakstraf is geïndiceerd. De verdediging heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met oplegging van een (gedeeltelijke) voorwaardelijke taakstraf, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat de rechtbank rekening dient te houden met overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet, te weten het vervaardigen en aanwezig hebben van harddrugs (amfetamine, MDMA en metamfetamine) en het aanwezig hebben van diazepam. Het vervaardigen van de harddrugs vanuit de benodigde chemische grondstoffen vond plaats in een door verdachte zelfgebouwd drugslab in zijn woning in een woonwijk in [plaatsnaam 1] . De rechtbank wijst op het ontploffings- en brandgevaar dat kan ontstaan bij het opslaan en bewerken van diverse chemicaliën. Wanneer dit gevaar zich had gerealiseerd, zou het ernstige gevolgen met zich mee hebben gebracht, zowel voor verdachte maar ook voor omwonenden, voorbijgangers of andere aanwezigen. Daarnaast schuilt in de productie van synthetische harddrugs gevaar voor schade aan het milieu en overlast voor de omgeving, doordat er chemische afvalstoffen vrij kunnen komen. Dat dit een reëel gevaar is blijkt wel uit het feit dat deze zaak aan het licht is gekomen vanwege stankoverlast in de buurt van de woning. Verdachte heeft zich dit niet (tijdig) gerealiseerd en enkel gehandeld vanuit zijn eigen belang. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 maart 2022;
- een reclasseringsadvies van 28 februari 2022, uitgebracht door [organisatie 1] .
Verdachte loopt inmiddels twee jaar in de schorsing van de voorlopige hechtenis en heeft zich in het kader van die schorsing moeten houden aan diverse voorwaarden. De rechtbank begrijpt uit het reclasseringsadvies dat dit toezicht (inmiddels) goed verloopt. Verdachte heeft een enkele waarschuwing gehad. Naar eigen zeggen gaat het op dit moment goed met verdachte en is hij gebaat bij de hulp die hij van de reclassering ontvangt. De reclassering adviseert in het kader van de strafmaat oplegging van een drietal bijzondere voorwaarden om het recidiverisico, dat door de reclassering wordt ingeschat als gemiddeld, in te perken. Het betreft een meldplicht, ambulante behandeling en middelencontrole. De reclassering ziet voldoende aanknopingspunten om verdachte te ondersteunen in de opbouw van zijn toekomst en middels een behandeling copingvaardigheden aan te leren.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte de afgelopen tijd (en ook voor de pleegdatum van onderhavige feiten) nauwelijks in aanraking is gekomen met politie en justitie. De rechtbank constateert dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, gelet op de strafbeschikking die verdachte op 20 februari 2022 opgelegd heeft gekregen.
Strafoplegging
Anders dan de verdediging is de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Dit is in lijn met door de LOVS opgestelde oriëntatiepunten voor de bewezenverklaarde hoeveelheden drugs. De rechtbank houdt echter rekening met het tijdsverloop in deze zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank let daarbij specifiek op het advies van de reclassering om over te gaan tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met de daarbij geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt de rechtbank dat sprake is van een minimale overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM. Verdachte is op 1 mei 2020 voor het eerst gehoord en in verzekering gesteld, terwijl uitspraak door de rechtbank op 18 mei 2022 wordt gedaan. De overschrijding van de redelijke termijn betreft dus 17 dagen. Gelet op deze geringe overschrijding volstaat de rechtbank met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 van het EVRM.
Verdachte loopt echter al wel twee jaar in de schorsing van de voorlopige hechtenis die op 4 mei 2020 is gestart. De rechtbank neemt die omstandigheid mee bij de op te leggen straf.
Al het voorgaande afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte oplegt een gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden nog een verbod op het gebruik van drugs als voorwaarde op te leggen. Voornoemde strafoplegging houdt dus in dat verdachte op dit moment niet naar de gevangenis hoeft, maar dat hem een gevangenisstraf van een half jaar boven het hoofd blijft hangen, als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde nietig;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 184 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich meldt binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij [organisatie 1] op de [adres] , [postcode] te [plaatsnaam 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
* zich ambulant laat behandelen door forensisch ambulante hulpverlening zoals [organisatie 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering dat nodig acht, al dan niet naar aanleiding van de resultaten van de middelencontroles. De behandeling duurt in dat geval de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs (zowel harddrugs als softdrugs) om inzicht te krijgen in het gebruik van verdachte en het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- waarbij de [organisatie 1] opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.M. de Bont, voorzitter, mr. L.C. Michon en mr. P.C. Quak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 mei 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 mei 2020 te Veenendaal, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk,
(in een drugslab in een woning gelegen op of aan de [straatnaam] te Veenendaal)
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 7,35 liter vloeistof bevattende amfetamine en/of
- een hoeveelheid metafetamine en/of
- ongeveer 20 pillen bevattende amfetamine en/of
- 1 pil MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en/of metamfetamine
en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) middelen als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B en C Opiumwet )
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet )
2
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 mei 2020 te Veenendaal, in elk geval in Nederland,(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen -voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen , voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet )
3
hij op of omstreeks 1 mei 2020 te Veenendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 103 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )