ECLI:NL:RBMNE:2022:188

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
533854 / HA RK 22-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaak ongegrond verklaard

Op 25 januari 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking van mr. P.J. Neijt, rechter-commissaris in het faillissement van verzoeker, ongegrond verklaard. Verzoeker had op 22 januari 2022 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter-commissaris onterecht volhardde in het houden van een faillissementshoorzitting. Verzoeker stelde dat deze zitting geen toegevoegde waarde had, aangezien zijn gemachtigde al per brief de voortgang van het faillissement had toegelicht. Bovendien vreesde verzoeker voor een coronabesmetting en voelde hij zich bedreigd door de uitnodigingsbrieven voor de hoorzitting.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris om een hoorzitting te bepalen een procesbeslissing is en dat een negatieve ervaring met deze beslissing geen grond vormt voor een wrakingsverzoek. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Daarnaast werd vastgesteld dat het wrakingsverzoek voor een deel te laat was ingediend, aangezien verzoeker meer dan 19 dagen na de relevante feiten zijn verzoek had ingediend, zonder dat er bijzondere omstandigheden waren die dit tijdsverloop rechtvaardigden.

De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond voor zover het betrekking had op de beslissing van de rechter-commissaris om een hoorzitting te bepalen en verklaarde verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek. De procedure in de faillissementszaak met zaaknummer F.16/21/114 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 533854 / HA RK 22-17
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
25 januari 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: C.H.M. Veenbrink,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 22 januari 2022 een verzoek tot wraking ingediend van mr. P.J. Neijt, rechter in deze rechtbank en rechter-commissaris in het faillissement van verzoeker, in de zaak met nummer F./16/21/114. Dit wrakingsverzoek is bij de wrakingskamer in behandeling genomen onder het zaaknummer 533854 / HA RK 22-17.
1.2.
Verzoeker heeft de rechter-commissaris gewraakt, omdat zijns inziens de rechter-commissaris ten onrechte blijft volharden in het houden van een faillissementshoorzitting, terwijl deze zitting geen toegevoegde waarde heeft omdat (de gemachtigde van) verzoeker al per brief uitgebreid de voortgang in het faillissement van verzoeker heeft beschreven. Daarnaast loopt verzoeker bij een fysieke zitting kans op een coronabesmetting en wenst hij om die reden niet te verschijnen. Tot slot voelt verzoeker zich bedreigd door de (uitnodigings)brieven voor de hoorzitting die op 10 december 2021 en 3 januari 2022 vanuit de rechtbank zijn verzonden. Verzoeker vindt de handelwijze van de rechter-commissaris onrechtmatig.
1.3.
De rechter-commissaris heeft niet berust in het wrakingsverzoek en heeft op 25 januari 2022 een schriftelijke reactie gegeven.
1.4.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.Beoordeling

2.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hierbij van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
2.3.
De wrakingskamer oordeelt als volgt. De beslissing van een rechter-commissaris om een hoorzitting te bepalen in een zaak betreft een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Uit de beslissing van de rechter-commissaris om een hoorzitting te bepalen omtrent de voortgang van het faillissement van verzoeker blijkt geen vooringenomenheid. Dat de gemachtigde van verzoeker de voortgang van het faillissement kennelijk al schriftelijk heeft verwoord en dat hij geen klachten heeft ontvangen over zijn werk, maakt dit niet anders. Het is aan de rechter-commissaris om te bepalen hoe hij de procedure wenst in te richten. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op de beslissing van de rechter-commissaris om een hoorzitting te bepalen, is het wrakingsverzoek daarom kennelijk ongegrond.
2.4.
Voor zover het wrakingsverzoek ziet op de inhoud van de brieven van 10 december 2021 en 3 januari 2022, is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek omdat hij te laat is met het indienen van het wrakingsverzoek. Op grond van de wet dient het verzoek tot wraking te worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen bekend waren bij verzoeker. In dit geval is het wrakingsverzoek (meer dan) 19 dagen later ingediend. De wrakingskamer is van oordeel dat dit in beginsel te laat is, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de wrakingskamer in dit geval echter niet gebleken.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond voor zover dat verzoek betrekking heeft op de beslissing van de rechter-commissaris om een hoorzitting te bepalen;
3.2.
verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
3.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
3.4.
bepaalt dat de procedure met zaaknummer F.16/21/114 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en
mr. D. Wachter als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.
De griffier is buiten staat de beslissing de voorzitter
mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.