ECLI:NL:RBMNE:2022:1878

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
9287883
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van standplaats op camping en toestemming tot verkoop van stacaravan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2022, staat de huur van een standplaats op een camping centraal. De eiser, die een stacaravan heeft gekocht, vordert toestemming van de gedaagde, een besloten vennootschap die de camping beheert, om zijn stacaravan te verkopen met behoud van de standplaats. De eiser stelt dat hem mondeling is toegezegd dat hij de stacaravan te allen tijde mag doorverkopen. De gedaagde heeft echter geweigerd deze toestemming te verlenen, wat heeft geleid tot een geschil.

De procedure begon met een dagvaarding op 7 juni 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord op 1 september 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2022 waren beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de eiser geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vordering. De kantonrechter oordeelt dat de eiser geen bewijs heeft geleverd voor de gestelde toezegging van de gedaagde en dat de gedaagde niet verplicht is om medewerking te verlenen aan de overdracht van het huurderschap aan een derde.

De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De eiser had ook subsidiaire vorderingen ingediend, waaronder de vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling, maar deze werden eveneens afgewezen. De kantonrechter concludeert dat de eiser niet kan worden gevolgd in zijn stellingen en dat de gedaagde niet aansprakelijk is voor de gestelde schade. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de eiser wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9287883 UC EXPL 21-4518 JPd/45024
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. Y. Itkal,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V., mede handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.C.J. Freijters

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 7 juni 2021 betekende dagvaarding met bijlagen;
- de conclusie van antwoord met bijlagen van 1 september 2021.
1.2.
Op 2 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling in Amersfoort plaatsgevonden. De heer [eiser] was aanwezig, bijgestaan door mr. Y. Itkal. Namens [gedaagde] waren de heren [A] en [B] aanwezig, bijgestaan door
mr. M.C.J. Freijters. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de zitting is gezegd.
1.3.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar het in deze procedure over gaat

2.1.
[gedaagde] runt de camping [handelsnaam] .
2.2.
Op 11 september 2016:
  • heeft [eiser] de stacaravan, staande op standplaats [nummer] in [handelsnaam] (hierna: standplaats [nummer] ), gekocht van de heer [C] en mevrouw [D] (hierna tezamen en in mannelijk enkelvoud te noemen: [D] ) voor € 8.000,00;
  • heeft [D] zijn huurderschap met betrekking tot de huur van standplaats [nummer] met medewerking van [gedaagde] bij akte overgedragen aan [eiser] , waardoor [eiser] huurder van standplaats [nummer] is geworden
- hebben [eiser] en [gedaagde] de “Voorwaarden jaar plaatsen [handelsnaam] ” [2] (hierna: de AV 2016) ondertekend.
2.3.
In de AV 2016 staat onder meer het volgende:
(...)
2.4.
Op 26 mei 2020 heeft [eiser] bij [gedaagde] kenbaar gemaakt dat hij de stacaravan zal gaan opknappen. Op 27 mei 2020 bedankt [gedaagde] [eiser] voor het melden en wenst hem succes met het klussen en een fijne dag.
2.5.
[eiser] heeft op 18 februari 2021 een brief gestuurd naar [gedaagde] . Hij verzoekt [gedaagde] om haar beslissing om geen toestemming te geven aan [eiser] voor het verkopen van zijn stacaravan met voortzetting van de standplaatsovereenkomst te heroverwegen. [gedaagde] heeft geweigerd de verzochte toestemming te verlenen en is bij haar standpunt gebleven.
2.6.
In 2020 heeft [gedaagde] de “Voorwaarden jaarplaatsen 2020” [3] (hierna: de AV 2020) opgesteld. Hierin staat onder meer het volgende:
(...)
(...)
(...)
(...)
(...)
(...)

3.Het geschil tussen partijen

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde] te veroordelen om in te stemmen met het verzoek van [eiser] om de stacaravan met behoud van de standplaats door te (kunnen) verkopen;
subsidiair:
II. de koopovereenkomst wegens dwaling te vernietigen en [gedaagde] te veroordelen tot restitutie van de koopsom van € 8.000,00; en
III. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van schade, te weten een bedrag van € 10.000,00 voor de verbouwing van de stacaravan, die [eiser] heeft geleden als gevolg van dwaling.
in beide gevallen:
- veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van de primaire vordering stelt [eiser] , i) dat hem mondeling is toegezegd dat hij te allen tijde zijn stacaravan
met behoud van de standplaatsmag doorverkopen, welke toezegging [gedaagde] dan ook moet nakomen, alsook ii) dat ook later het parkbeheer de verwachting bij hem heeft gewekt dat dit het geval was.
Aan de subsidiaire vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat hij in een onjuiste voorstelling van zaken is gekomen omdat de beheerder van [gedaagde] heeft gezegd dat hij de stacaravan met standplaats kon verkopen dan wel omdat [gedaagde] informatie heeft verzwegen. De beheerder heeft in 2020 verzwegen dat [gedaagde] beleid hanteert dat stacaravans ouder dan 20 jaar niet verkocht kunnen worden met behoud van de standplaats.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten.

4.De beoordeling van de kantonrechter

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
Primaire vordering
4.2.
Artikel 6:159 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte.
 Verkoop stacaravan
4.3.
De kantonrechter stelt voorop, zoals [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling ook heeft bevestigd en in artikel 15, eerste lid, van de AV 2016 staat, dat [eiser] geen toe- of instemming van [gedaagde] nodig heeft om zijn stacaravan te verkopen aan een derde (en/of te verwijderen van de camping [handelsnaam] ).
 Medewerking aan overdracht van [eiser] ’s huurderschap
4.4.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] met zijn primaire vordering feitelijk wil dat [gedaagde] haar medewerking zal verlenen aan de overdracht van [eiser] ’s huurderschap met betrekking tot de huur van standplaats [nummer] aan een toekomstige koper van zijn stacaravan waarbij de stacaravan die nu (nog) eigendom van [eiser] is op standplaats [nummer] blijft staan.
4.5.
[gedaagde] wordt niet veroordeeld om de in artikel 6:159 van het BW bedoelde medewerking te verlenen, omdat [eiser] de stellingen die hij aan zijn primaire vordering ten grondslag heeft gelegd, mede gezien de betwistingen van [gedaagde] , niet (voldoende) heeft gemotiveerd en/of onderbouwd dan wel niet opgaan. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
De door [eiser] gestelde toezegging
4.6.
[eiser] stelt in de dagvaarding, onder 2.2. dat ten tijde van de koop van de stacaravan de toenmalige beheerder van [gedaagde] , te weten [E (voornaam)] , heeft aangegeven dat [eiser] de vrijheid toekwam de stacaravan te
verkopen.
Echter, [eiser] heeft niet gesteld en het is de kantonrechter uit de door [eiser] overgelegde stukken ook niet gebleken, dat [E (voornaam)] tegen [eiser] heeft gezegd dat bij verkoop van de stacaravan [gedaagde] (altijd) haar
medewerkingaan de
overdrachtvan [eiser] ’s
huurderschapmet betrekking tot de huur van standplaats [nummer] aan een (willekeurige) toekomstige koper van [eiser] stacaravan zal verlenen althans dat [gedaagde] (altijd) haar
toestemmingzal geven om de stacaravan
met voortzetting van de standplaatsovereenkomstte verkopen. Gelet hierop heeft [eiser] dus geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde] (in de persoon van haar toenmalige beheerder [E (voornaam)] ) aan [eiser] een toezegging heeft gedaan die de strekking heeft dat [eiser] te allen tijde zijn stacaravan
met behoud van standplaats[nummer] mag doorverkopen.
4.7.
[eiser] heeft geen bewijsaanbod gedaan. Hij heeft onder 5.1 van de dagvaarding enkel verwezen naar de bij de dagvaarding gevoegde producties. Ook als hij een bewijsaanbod zou hebben gedaan is voor bewijslevering geen plaats, omdat [eiser] niet voldoet aan zijn stelplicht op dit punt.
Het door [eiser] gesteld gewekte vertrouwen
4.8.
Anders dan [eiser] heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat het enkel verlenen van toestemming door [gedaagde] op 27 mei 2020 aan [eiser] om de stacaravan op te knappen al dan niet in combinatie met het feit dat [eiser] het recht heeft om zijn stacaravan te verkopen, niet het vertrouwen kan doen ontstaan dat
[gedaagde] daarna, in de toekomst haar medewerking zou verlenen aan de overdracht van [eiser] ’s huurderschap met betrekking tot standplaats [nummer] aan een koper van de stacaravan. De op 27 mei 2020 gegeven toestemming om de stacaravan op te knappen en [eiser] ’s recht om zijn stacaravan te verkopen zijn dan ook geen omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat [gedaagde] de in artikel 15.2 van de AV 2016 bedoelde toestemming moet verlenen.
Artikel 11.3.g. van de AV 2020
4.9.
De kantonrechter verwerpt de door [eiser] tijdens de mondelinge behandeling ingenomen stelling, dat artikel 11.3.g. van de AV 2020
niet voor hem geldten dat
[gedaagde]
daaromwel moet meewerken aan de overdracht van zijn huurderschap aan een koper bij verkoop van zijn stacaravan ondanks dat zijn stacaravan ouder is dan 20 jaar.
[eiser] heeft immers op 12 september 2016 de AV 2016 ondertekend, waarin staat dat de één jaar durende huurovereenkomst telkens automatisch wordt verlengd voor de duur van een jaar
onder de dan geldende voorwaarden. Daarmee heeft [eiser] zich op voorhand verbonden aan door [gedaagde] na 2016 opgestelde AV’s, dus zo ook aan de in 2020 opgestelde AV 2020. Als voldoende gemotiveerd gesteld en niet voldoende gemotiveerd weersproken staat vast, dat [eiser] begin 2021 de AV 2020 van
[gedaagde] heeft ontvangen. Omdat hij de AV 2020 toen heeft ontvangen, maken deze AV
in ieder gevalper 1 januari 2022 onderdeel uit van de
verlengdehuurovereenkomst inzake standplaats [nummer] . Van het niet ter hand stellen van deze AV zoals bedoeld in artikel 6:233 van het BW is dan ook geen sprake. Het beroep van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling op artikel 6:237, aanhef en onder c, van het BW gaat niet op, reeds omdat
[gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [eiser] wel de bevoegdheid heeft om de huurovereenkomst te ontbinden wegens de AV 2020 waarbij bepalingen in de AV 2016 zijn gewijzigd dan wel aangevuld. Gelet op het voorgaande gaat het beroep van [eiser] op vernietigbaarheid van artikel 11.3.g. van de AV 2020 niet op. Anders dan [eiser] heeft betoogd, volgt uit de AV 2020, in het bijzonder artikel 4.6. van de AV 2020 in samenhang bezien met artikel 11.3.g. van de AV 2020, dat artikel 11.3.g. van de AV 2020 ook geldt voor oude stacaravans die vóór de inwerkingtreding van de AV 2020 op de camping [handelsnaam] aanwezig waren.
Het voorgaande betekent dat [eiser] niet worden gevolgd in zijn voormelde stelling dat artikel 11.3.g. van de AV 2020 niet voor hem geldt en dat ook daarom zijn primaire vordering niet kan worden toegewezen.
4.10.
Voorts overweegt de kantonrechter ten overvloede dat ook als artikel 11.3.g. van de AV 2020 niet voor [eiser] zou gelden, dit niet betekent dat [gedaagde] verplicht is akkoord te gaan met de overdracht van [eiser] ’s huurderschap aan een willekeurige derde/koper van de stacaravan zonder “aanziens des persoons”. [gedaagde] kan immers in beginsel niet gedwongen worden een contractuele huurrelatie met een derde aan te gaan.
Verklaring van recht gevorderd? Nee
4.11.
Anders dan [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat in het petitum van de dagvaarding geen verklaring van recht wordt gevorderd. Ook uit het lichaam van de dagvaarding kan niet worden afgeleid dat [eiser] heeft bedoeld een verklaring van recht te vorderen. Voorts stelt de kantonrechter vast dat [eiser] zijn eis niet schriftelijk heeft gewijzigd als bedoeld in artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Er ligt dan ook geen vordering tot het uitspreken van een verklaring van recht voor, waarop de kantonrechter zou moeten beslissen.
Subsidiaire vorderingen op grond van dwaling
 Koopovereenkomst met betrekking tot de stacaravan – restitutie € 8.000,00
4.12.
De kantonrechter wijst af de vorderingen van [eiser] i) om de met [D] gesloten koopovereenkomst inzake de stacaravan wegens dwaling te vernietigen en ii) op grond daarvan [gedaagde] te veroordelen om de door [eiser] aan [D] betaalde koopsom van € 8.000,00 aan [eiser] te restitueren.
In deze procedure heeft [eiser] [D] niet gedagvaard. Reeds daarom kan de gevorderde vernietiging van de met [D] gesloten koopovereenkomst wegens dwaling in deze procedure niet worden toegewezen.
Omdat niet [gedaagde] maar [D] partij is bij de koopovereenkomst zouden de gevolgen van een mogelijke vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling er alleen toe kunnen leiden dat voor [D] jegens [eiser] ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. Omdat [gedaagde] geen partij is bij de koopovereenkomst inzake de stacaravan heeft een eventuele vernietiging van deze overeenkomst wegens dwaling geen gevolgen voor haar. Zij zou na de vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling dan ook niet kunnen worden verplicht om de aan [D] betaalde koopsom aan [eiser] te betalen.
 Huurovereenkomst met betrekking tot standplaats [nummer] – dwalingsnadeel € 10.000,00
4.13.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de huurovereenkomst tot stand is gekomen met een onjuiste voorstelling van zaken die te wijten is aan een onjuiste inlichting van [gedaagde] (sub a van artikel 6:228, eerste lid, van het BW) dan wel aan een door [gedaagde] verzwegen mededeling (sub b van artikel 6:228, eerste lid, van het BW). Daarom moet [gedaagde] het dwalingsnadeel aan [eiser] vergoeden, zijnde de verbouwingskosten van € 10.000,00.
4.14.
Ter motivering van zijn beroep op artikel 6:228, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW wijst [eiser] onder 2.2 van de dagvaarding op de mondelinge bevestiging van [E (voornaam)] , de voormalige beheerder van [gedaagde] , ten tijde van de overdracht van het huurderschap aan [eiser] dat [eiser] de vrijheid toekomt om de stacaravan te verkopen, welke bevestiging volgens [eiser] nu onjuist blijkt te zijn. De kantonrechter volgt [eiser] niet in deze stelling. Met vorenbedoelde mondelinge bevestiging heeft [gedaagde] in de persoon van [E (voornaam)] geen onjuiste mededeling gedaan. [eiser] had ten tijde van de overdracht van het huurderschap aan hem en heeft nu nog steeds de vrijheid om de stacaravan te verkopen. Zie in dit verband ook wat onder rechtsoverweging 4.3. staat.
[eiser] kan niet worden gevolg in zijn stelling dat [gedaagde] aan hem een onjuiste mededeling heeft gedaan met de strekking dat [eiser] te allen tijde zijn stacaravan
met behoud van standplaats[nummer] mag doorverkopen. Zie ter motivering hiervan wat onder rechtsoverweging 4.6. staat. Niet is komen vast te staan dat een dergelijke mededeling is gedaan.
4.15.
De verzwegen mededeling ziet volgens [eiser] op de omstandigheid, dat [gedaagde] hem ten tijde van de overdracht van het huurderschap niet heeft geïnformeerd over het beleid van [gedaagde] dat de in artikel 15.2. van de AV 2016 bedoelde toestemming niet wordt verleend bij stacaravans van meer dan 20 jaar oud. Dit betoog faalt. Dit betoog ziet immers op een uitsluitend toekomstige omstandigheid, namelijk het bij AV 2020 ingevoerde beleid om recreatie-objecten ouder dan 20 jaar niet meer op de camping [handelsnaam] toe te staan. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] ten tijde van de overdracht van het huurderschap aan [eiser] dit beleid hanteerde. Gelet op artikel 6:228, tweede lid, van het BW kan de vernietiging van de huurovereenkomst niet op het daarna bij AV 2020 ingevoerde beleid worden gegrond. Tot slot overweegt de kantonrechter in dit verband dat voor een geslaagd beroep op artikel 6:230, tweede lid, van het BW aan de voorwaarden van vernietiging op grond van dwaling moet zijn voldaan. Zoals hierboven is overwogen en geoordeeld, is dat hier niet het geval. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan beoordeling van [eiser] ’s stelling dat [gedaagde] zijn dwalingsnadeel moet opheffen.
Proceskosten en nakosten
4.16.
[eiser] heeft ongelijk gekregen. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [gedaagde] aan haar moet betalen. De kosten aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 622,- aan salaris gemachtigde (zijnde 2 punten x € 311,- van het toepasselijke liquidatietarief).
4.17.
De nakosten worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt volgens het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 124,00 aan nakosten salaris.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.18.
Omdat [gedaagde] niet heeft gevorderd de veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, blijft deze verklaring achterwege.
Verval van recht
4.19.
Gelet op het voormelde behoeft de stelling van [gedaagde] , dat sprake is van verval van recht en [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, en de reactie van [eiser] daarop geen bespreking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten; hij moet aan [gedaagde] haar proceskosten betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 622,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.

Voetnoten

1.Zie in dit verband artikel 6:159 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Productie 2 van [gedaagde] .
3.Productie 6 van [eiser] .