In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een chemisch bedrijf, tegen invorderingsbesluiten van dwangsommen die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere waren opgelegd. Eiseres had twee lasten onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege overtredingen van voorschriften uit haar omgevingsvergunning, die betrekking hadden op de opslag van gevaarlijke stoffen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had voldaan aan de last en dat het college bevoegd was om de verbeurde dwangsommen van € 100.000,- te invorderen, verhoogd met wettelijke rente.
De rechtbank overwoog dat eiseres de beroepsgronden tegen de invorderingsbesluiten niet meer kon aanvoeren, omdat zij geen bezwaar en beroep had ingesteld tegen de lasten onder dwangsom. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die het mogelijk maakten om deze gronden alsnog in de procedure over de invorderingsbesluiten naar voren te brengen. Eiseres had aangevoerd dat de handhaving op basis van verouderde voorschriften onterecht was en dat zij altijd in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving had gehandeld, maar de rechtbank verwierp deze argumenten.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat het college het bedrag van € 100.000,- mocht invorderen. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier I.C. de Zeeuw-'t Lam. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. J.B.M. Swart, terwijl het college werd bijgestaan door mr. R. Lutje Schipholt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.