ECLI:NL:RBMNE:2022:1874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
9613249 UE VERZ 22-1
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van deskundigen ter vaststelling van de waarde van aandelen in het kader van een legaat

In deze zaak heeft [verzoeker (voornaam)] een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter om twee deskundigen te benoemen voor de waardebepaling van aandelen die zijn overleden ouders hielden in [onderneming 1] BV en [onderneming 2] BV. De peildatum voor de waardering is de datum van overlijden van zijn moeder in [2014]. De verzoeker stelt dat de aandelen aan hem zijn gelegateerd volgens het testament van zijn moeder, terwijl de andere partijen, [verweerster sub 1 (voornaam)], [verweerster sub 2 (voornaam)], [verweerster sub 3 (voornaam)], en [verweerster sub 4 (voornaam)], het verzoek afwijzen en zelf deskundigen willen benoemen. De kantonrechter heeft de zaak op 13 april 2022 mondeling behandeld en op 18 mei 2022 uitspraak gedaan. De rechter heeft geoordeeld dat de uiterste wil van de moeder niet kan worden verkort door toepassing van artikel 4:51 BW, en dat de aandelen aan [verzoeker (voornaam)] moeten worden geleverd, met inachtneming van de waarde per [2014]. De kantonrechter heeft drs. A.J. Molenaar en drs. J.P. van Ree benoemd als deskundigen om de waarde van de aandelen vast te stellen. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9613249 UE VERZ 22-1 DS/1286
Beschikking van 18 mei 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [verzoeker (voornaam)] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.M. van Eerten,
tegen:

1.[verweerster sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [verweerster sub 1 (voornaam)] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.S. van Gaalen,
2.
[verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [verweerster sub 2 (voornaam)] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.S. van Gaalen,
3.
[verweerster sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [verweerster sub 3 (voornaam)] ,
verwerende partij,
procederende in persoon,
4.
[verweerster sub 4],
wonende te [woonplaats 3] ,
verder ook te noemen [verweerster sub 4 (voornaam)] ,
verwerende partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker (voornaam)] heeft een verzoekschrift ex artikel 679 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend. Hij wil dat de kantonrechter twee deskundigen benoemt ter bepaling van de economische waarde per [2014] (de datum van overlijden moeder) van de aandelen die zijn overleden ouders hielden in [onderneming 1] BV (hierna: het [onderneming 1] ) en [onderneming 2] BV (hierna: de [onderneming 2] ).
1.2.
[verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] hebben een verweerschrift tevens zelfstandig verzoek ingediend. Zij vragen het verzoek van [verzoeker (voornaam)] af te wijzen en drs. A.J. Molenaar-Steringa van [onderneming 3] - de eerder door [verzoeker (voornaam)] aangedragen deskundige - en drs. J.P. van Ree van [onderneming 4] - de eerder door [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] aangedragen deskundige - (hierna: de beoogde deskundigen) te benoemen tot deskundigen om de waarde van voornoemde aandelen in het economisch verkeer vast te stellen op de peildata [2014] , [2020] (de datum van overlijden vader) en de datum van de afgifte van het taxatierapport conform de op 29 oktober 2021 door de beoogde deskundigen verstrekte offerte en algemene voorwaarden.
1.3.
Bij brief van 2 februari 2022 hebben [verweerster sub 3 (voornaam)] en [verweerster sub 4 (voornaam)] laten weten alleen schriftelijk te willen reageren en zich aan te sluiten bij het verweer en zelfstandig verzoek van [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] .
1.4.
Tegen het zelfstandig tegenverzoek heeft [verzoeker (voornaam)] een verweerschrift ingediend waarin hij vraagt dit verzoek af te wijzen.
1.5.
De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld op 13 april 2022. Daaraan voorafgaand heeft de kantonrechter een machtiging ontvangen van [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] die zich bij de mondelinge behandeling hebben laten vertegenwoordigen door hun zoon en dochter. Daarbij is stil gestaan bij de vraag of partijen niet tot een oplossing van het geschil zouden kunnen en willen komen met behulp van een vakkundig mediator. Dat bleek vooralsnog een gepasseerd station. Daarom is besloten dat de kantonrechter een beslissing zou nemen op 25 mei 2022, of zoveel eerder als mogelijk zou zijn. De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar het over gaat

2.1.
[verzoeker (voornaam)] , [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] zijn kinderen van [A] , overleden op [2014] (moeder) en [B] , overleden op [2020] (vader). [verweerster sub 3 (voornaam)] en [verweerster sub 4 (voornaam)] zijn de kinderen van de op [1990] overleden [C] (hierna: [C (voornaam)] ), de oudere broer van [verzoeker (voornaam)] , [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] .
2.2.
Vader heeft in 1972 het [onderneming 1] (toen nog een NV) opgericht in 1972 en is, zo heeft de kantonrechter begrepen, het [onderneming 1] tot aan zijn overlijden (hij was toen 91) blijven zien als zijn bedrijf. Hij kwam daar ook vrijwel dagelijks over de vloer en genoot daaruit ook een bepaald inkomen waarover hij met [verzoeker (voornaam)] afspraken had gemaakt. [verzoeker (voornaam)] werkte als jongen al mee in het [onderneming 1] en is daar vast gaan werken vanaf zijn 24e.
2.3.
In 1987 heeft [verzoeker (voornaam)] (geboren in 1964) van [C (voornaam)] 8 aandelen verkregen in de [onderneming 2] , een besloten vennootschap die was opgericht door vader en [C (voornaam)] . Nadat [C (voornaam)] op (geboren in 1954) in 1990 was komen te overlijden heeft diens weduwe, de moeder van [verweerster sub 3 (voornaam)] en [verweerster sub 4 (voornaam)] , in 1996 de door haar uit de nalatenschap van wijlen haar man verkregen 16 aandelen in de [onderneming 2] overgedragen aan het [onderneming 1] voor een bedrag van fl 190.000,00. In totaal waren er 32 aandelen. Vader en [verzoeker (voornaam)] hadden ieder al 8 aandelen in de [onderneming 2] (dus beschikten samen over de helft van de aandelen) en [C (voornaam)] 16. Het [onderneming 1] verwierf dus in 1996 de andere helft van de aandelen in de [onderneming 2] .
2.4.
[verzoeker (voornaam)] heeft op enig moment [onderneming 5] BV ( [onderneming 5] ) opgericht, waarvan hij enig aandeelhouder is. [onderneming 5] heeft in 2005 de helft (5) van de (10) aandelen in het [onderneming 1] in eigendom verkregen tegen betaling van een koopsom van € 200.000,00. [verzoeker (voornaam)] is dus voor de helft indirect eigenaar van het [onderneming 1] .
2.5.
Bij testament van 8 april 2008 hebben vader (geboren in 1929) en moeder (geboren in 1927) [achternaam van B] ieder alle kinderen ( [verzoeker (voornaam)] , [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] ) en kleindochters [verweerster sub 3 (voornaam)] en [verweerster sub 4 (voornaam)] tot erfgenaam benoemd en alle aandelen in het [onderneming 1] en de [onderneming 2] gelegateerd aan [verzoeker (voornaam)] , tegen inbreng in de nalatenschap van de waarde van deze aandelen te waarderen door twee deskundigen; één te benoemen door de legataris en één door de erfgenamen. Vader heeft dit testament in 2019 herroepen, de twee kleindochters en [verzoeker (voornaam)] onterfd en hen daardoor in de legitieme gesteld, met benoeming van [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] tot enig erfgenaam. Reden voor de onterving van [verzoeker (voornaam)] is volgens het testament “de gedachte dat mijn voornoemde zoon reeds bij leven het merendeel van mijn ondernemingsvermogen heeft ontvangen”. Er wordt een uitdrukkelijk beroep op [verzoeker (voornaam)] gedaan zich niet op zijn legitieme aandeel in de nalatenschap te beroepen.
2.6.
Nadat moeder op [2014] was overleden heeft [verzoeker (voornaam)] geen afgifte van zijn legaat gevraagd. Hij was volgens de notaris die de testamenten in 2008 heeft opgemaakt ook niet bekend met de inhoud van deze testamenten en dus met het feit dat de aandelen in het [onderneming 1] en de [onderneming 2] aan hem waren gelegateerd. Partijen zijn het er over eens dat de afwikkeling van de nalatenschap van moeder is geregeld door vader die was benoemd tot executeur testamentair. Hij heeft kennelijk namens de erfgenamen een verklaring van erfrecht op laten stellen en belastingaangifte gedaan. Met de inhoud ervan hebben partijen verklaard niet bekend te zijn.
2.7.
Nadat vader was overleden werd [verzoeker (voornaam)] verrast door de in het testament opgenomen onterving. Hij wil dat uitvoering wordt gegeven aan het legaat dat hij heeft gekregen van moeder. Dat betekent volgens hem dat de aan gelegateerde aandelen in het [onderneming 1] (5 = 50%) en de [onderneming 2] (8= 25%), hierna te noemen: de aandelen, worden geleverd tegen inbreng van de waarde daarvan per [2014] , het moment van overlijden van moeder. Op dat moment is zijn recht op levering van het legaat namelijk ontstaan. Voor het bepalen van de waarde van de aandelen op deze peildatum wil hij dat de rechtbank twee deskundigen benoemt, omdat partijen in onderling overleg niet tot een gezamenlijke benoeming konden komen. [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] willen dat de beoogde deskundigen worden benoemd om de aandelen te waarderen en willen de aandelen mogelijk houden. Hun uitgangspunt is dat de aandelen van de kant van vader in de huwelijksgoederengemeenschap van vader en moeder vielen. Na het overlijden van moeder hebben haar erfgenamen de ontbonden huwelijksgemeenschap niet met vader verdeeld. Die moet dus nog steeds verdeeld worden. Pas als de huwelijksgemeenschap is ontbonden en verdeeld kunnen de erfgenamen van moeder enerzijds en die van vader anderzijds overgaan tot verdeling van de respectieve nalatenschappen, uitkering van het legaat en uitkering van de legitieme porties van [verzoeker (voornaam)] , [verweerster sub 3 (voornaam)] en [verweerster sub 4 (voornaam)] . Dus eerst moet de ontbonden huwelijksgemeenschap worden afgewikkeld en dan pas kan tot afgifte van het legaat worden overgegaan. Om die reden zien [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] drie relevante peildata:
• [2014] voor de mogelijke uitvoering van het legaat aan [verzoeker (voornaam)] ,
• [2020] omdat de waarde van de legitieme portie wordt bepaald op de datum van overlijden van vader en op die dag de aandelen nog tot zijn vermogen behoorden,
• datum van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap voor zover [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] toedeling van de aandelen zouden vorderen.
2.8.
De kantonrechter heeft begrepen dat hetgeen partijen verdeeld houdt met name de waardestijging van de aandelen in de periode 2014 tot heden is. Met name in de [onderneming 2] verwachten [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] een groot verschil tussen de waarde in 2014 en heden omdat het onroerend goed de afgelopen jaren explosief in waarde is gestegen. Het was volgens [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] uitdrukkelijk de bedoeling van vader dat zij daarvan de vruchten zouden plukken omdat [verzoeker (voornaam)] al genoeg had gehad. [verzoeker (voornaam)] begrijpt niets van die gestelde gedachtegang van zijn vader omdat vader daar nooit met hem over heeft gesproken, hij vader tot het laatst met respect heeft behandeld en bij heeft gedragen in diens levensonderhoud, hij altijd hard gewerkt heeft in en voor de bedrijven en voor de aandelen die hij in het verleden heeft verworven een getaxeerde prijs heeft betaald. Hij heeft dus nooit iets voor niets gekregen. Het enige wat hij zich kan voorstellen is dat vader het niet eens is geweest met een verkoop van een stuk grond aan de buurman omdat daarbij is afgesproken dat niet meteen voor die grond zou worden betaald, maar pas als op die grond een bepaalde ontwikkeling mogelijk zou zijn. Vader wilde dat daarvoor eerder betaald zou worden en wilde met de opbrengst daarvan op vakantie. Wellicht dat vader daardoor de indruk heeft gekregen dat hem te kort werd gedaan, terwijl dat zeker niet het geval was en dat dit kwaad bloed heeft gezet dat tot een wijziging van zijn testament heeft geleid. Verder heeft [verzoeker (voornaam)] na het overlijden van vader bepaalde berichten van zijn zus(sen) gezien waaruit hij opmaakt dat vader is beïnvloed in zijn gedachten over [verzoeker (voornaam)] . Dat vindt hij heel erg. Gevraagd of hij denkt dat zijn zussen zich ten opzichte van hem tekort gedaan voelen, zegt [verzoeker (voornaam)] dat dat misschien bij [verweerster sub 1 (voornaam)] (geboren in 1949) het geval zou kunnen zijn. Zij heeft in de beginjaren van het [onderneming 1] namelijk nog op kantoor gewerkt. Beide zussen hebben echter zolang hij in het bedrijf werkt geen betrokkenheid meer met het bedrijf gehad. Hij begrijpt dus niet goed waarom zij menen recht te hebben op wat hij in belangrijke mate heeft neergezet.
2.9.
[verzoeker (voornaam)] is het vertrouwen in de beoogde deskundigen verloren omdat hij het niet eens was met hun insteek van de waardering van de aandelen. De beoogde deskundigen wilden namelijk inzage in de boeken van [onderneming 5] en een opgave van de activiteiten die [verzoeker (voornaam)] ontplooit binnen en buiten [onderneming 5] , het [onderneming 1] en de [onderneming 2] , onder andere omdat ze hebben gezien dat [verzoeker (voornaam)] vanuit zijn [onderneming 5] ook de onderneming [onderneming 6] exploiteert op het adres waar ook het [onderneming 1] gevestigd is ( [adres] te [plaats] ). [verzoeker (voornaam)] ziet het belang bij onderzoek naar zijn andere bedrijven en persoonlijke activiteiten buiten het [onderneming 1] en de [onderneming 2] niet en hij acht evenmin andere peildata dan de datum overlijden moeder relevant. Dat de beoogde deskundige zo diep gaan vanuit een kennelijk wantrouwen over de bedrijfsvoering door [verzoeker (voornaam)] veronderstelt geen onpartijdigheid, maar partijdigheid. Dat is de reden dat [verzoeker (voornaam)] andere deskundigen benoemd wil zien voor de waardering van de aandelen dan de deskundigen die partijen ieder in eerste instantie hadden aangewezen.

3.Het oordeel van de kantonrechter

3.1.
Aan de verzoeken over en weer ligt een principiële rechtsvraag ten grondslag. Namelijk: moet het legaat opgenomen in het testament van moeder worden uitgevoerd en zo ja, op welk moment en welke peildatum moet daarbij worden gehanteerd? Voorafgaand aan de benoeming van de deskundigen is het van belang dat de kantonrechter zich daarover een voorlopig oordeel vormt. Voorkomen moet namelijk worden dat de te benoemen deskundigen veel meer en dus kostbaar werk verrichten dan noodzakelijk is. Bovendien zou een diepgaander onderzoek dan voor de vereiste waardering noodzakelijk is de verhoudingen tussen partijen verder op scherp stellen. Dat is in niemands belang. De kantonrechter zal zich dus eerst uitlaten over het kader waarbinnen de verzoeken zijn gedaan en daarna beslissen op de verzoeken.
De gevolgen van het testament van moeder en vader
3.2.
Vader en moeder waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Vader heeft de aandelen staande het huwelijk verkregen. Die zijn dus van zijn kant in de huwelijksgoederengemeenschap van vader en moeder gevallen. Voor de situatie dat vermogen dat hoort tot een huwelijksgoederengemeenschap is gelegateerd is artikel 4:51 BW geschreven. Lid 1 van dit artikel luidt als volgt:
Wanneer een echtgenoot ten laste van zijn gezamenlijke erfgenamen een bepaald goed uit de huwelijksgemeenschap heeft vermaakt, kan de legataris levering van het gehele goed van hen vorderen, doch zij kunnen, voor zover het goed bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan de andere echtgenoot of diens erfgenamen wordt toebedeeld, volstaan met uitkering van de waarde van het goed. Deze bevoegdheid komt ook toe aan de andere echtgenoot die enig erfgenaam is, en diens erfgenamen.
In tekst en commentaar op dit artikel wordt hierop de volgende toelichting gegeven:
Wanneer een echtgenoot ten laste van zijn gezamenlijke erfgenamen een bepaald goed uit de huwelijksgemeenschap heeft vermaakt, dan kan de legataris levering van het gehele goed van hem vorderen. De erfgenamen kunnen echter ook voor zover het goed bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan de andere echtgenoot of diens erfgenamen wordt toebedeeld, volstaan met de uitkering van de waarde van het goed. Vóór de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap kan de legataris weliswaar levering van het gehele goed van de erfgenamen vorderen, doch de erfgenamen zijn niet bevoegd het gelegateerde goed te leveren, zelfs niet indien dient te worden aangenomen dat de schuld tot levering van het goed tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. Tot die levering zijn uitsluitend alle deelgenoten, onder wie de andere echtgenoot of diens erfgenamen (Asser/Perrick 4 2017/244) bevoegd. Zou deze bepaling niet in de wet opgenomen zijn, dan zou de regel van art. 4:47 gelden: het legaat vervalt. Het artikel is ook van toepassing indien een tot de gemeenschap behorend goed slechts voor een deel is gelegateerd (TM, Parl. Gesch. BW Boek 4, p. 302).
3.3.
De vraag is wat hieruit moet worden afgeleid. Is toen moeder is overleden ook de door haar overlijden ontbonden huwelijksgemeenschap met vader verdeeld, of kan die worden geacht te zijn verdeeld? Dat lijkt voor de hand liggend omdat vader als executeur testamentair de nalatenschap van moeder samen met een door hem daartoe ingeschakelde notaris heeft afgewikkeld, inclusief de indiening en betaling van de aangiften erfbelasting namens de erfgenamen. Maar een verklaring van erfrecht uit 2014 is niet overgelegd en van instemming van partijen als erfgenamen van moeder met een bepaalde verdeling is niet gebleken, dus de kantonrechter kan hier niet van uit gaan. Vader heeft kennelijk evenmin de aandelen vanuit de door het overlijden van moeder ontbonden huwelijksgoederengemeenschap aan zichzelf toebedeeld. Daarvan is namelijk geen aantekening gemaakt in het aandeelhoudersregister. De kantonrechter neem dus aan dat nog een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van vader en moeder moet plaatsvinden en dat vervolgens moet worden bepaald wat tot de nalatenschap van vader moet worden gerekend. De vraag is welke rol het legaat van moeder hierin speelt of moet spelen.
3.4.
Indien artikel 4:51 BW bij het overlijden van moeder zou zijn ingezet en toegepast op een verdeling zou het volgende hebben gegolden. [verzoeker (voornaam)] zou levering van de aandelen hebben kunnen vorderen vanuit de nalatenschap van moeder. Alle erfgenamen van moeder (dus alle partijen in deze procedure en vader) zouden echter ook hebben kunnen volstaan met een uitkering van de waarde van de aandelen op de peildatum (het moment van overlijden van moeder (artikel 4:50 BW). Daarover zou dan wel overeenstemming moeten bestaan, want zowel de levering, als de uitkering van de waarde van de aandelen veronderstelt de instemming van alle erfgenamen, waaronder [verzoeker (voornaam)] .
In het legaat van moeder staat vermeld dat [verzoeker (voornaam)] gehouden is de waarde van de aandelen in haar nalatenschap in te brengen. Dat levert de wonderlijke situatie op dat toepassing van artikel 4:51 BW zoals [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] bepleiten, ertoe leidt dat het legaat feitelijk komt te vervallen. Als [verzoeker (voornaam)] namelijk gehouden is op grond van het legaat om de waarde van de aandelen per de peildatum in te brengen en de erfgenamen de mogelijkheid zouden hebben in plaats van levering van de aandelen te volstaan met uitkering van de waarde ervan, zou de inbreng verrekend kunnen worden met de uitkering, wat betekent dat [verzoeker (voornaam)] met lege handen zou komen te staan. Dat is kennelijk ook volgens [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] wat de conclusie in deze zaak zou moeten zijn. Maar die conclusie staat op gespannen voet met de bedoeling van moeder toen zij haar testament opstelde: [verzoeker (voornaam)] moest de aandelen krijgen, de erfgenamen moesten alleen meedelen in de waarde ervan.
3.5.
Zoals de kantonrechter het ziet kan de uiterste wil van moeder niet worden verkort door de toepassing van artikel 4:51 BW op de manier zoals [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] dat voor zich zien. De aandelen zijn weliswaar van de kant van vader in de huwelijksgoederengemeenschap gevallen, maar vormen een vermogen waarin moeder gerechtigd was en waarover zij mocht beschikken. Dat heeft zij in niet mis te verstane bewoordingen gedaan. Haar duidelijke wil kan niet worden uitgevoerd als de redenering van [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] zou worden gevolgd. De reden daarvoor - vader heeft kort voor zijn dood besloten zijn deel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap niet te willen nalaten aan [verzoeker (voornaam)] en zijn kleinkinderen – overtuigd niet. Vader heeft namelijk in zijn uiterste wil niet bepaald dat geen uitvoering zou moeten worden gegeven aan het legaat van moeder, maar alleen [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] als enig erfgenamen aangewezen. Dan ligt meer voor de hand dat hij heeft gewild dat [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] alleen de waarde van de aandelen toebedeeld zouden krijgen die [verzoeker (voornaam)] op grond van het legaat van moeder in de nalatenschap van vader moet brengen, dan dat geen uitvoering zou moeten worden gegeven aan de uiterste wil van moeder. Dit past ook in het gegeven dat tot de nalatenschap van vader behoorden de aandelen onder de last van het legaat dat daarop rust vanwege het testament van moeder. Net zo min als vader zich aan dat testament kon onttrekken zonder instemming van [verzoeker (voornaam)] als mede-erfgenaam, kunnen [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] dat. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat bij de uiteindelijke verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en nalatenschappen van moeder en vader de aandelen conform de bedoeling van moeder worden geleverd aan [verzoeker (voornaam)] onder gehoudenheid van inbreng van de waarde ervan per [2014] . Naast de rest van de vermogensbestanddelen die kunnen worden gerekend tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de beide nalatenschappen, vallen dan dus niet de aandelen zelf, maar valt enkel de waarde ervan per [2014] in de nalatenschappen van moeder en vader die vervolgens conform testament moeten worden afgewikkeld. Dit is volgens de kantonrechter ook de enig logische benadering.
Hoe moet de waarde van de aandelen per [2014] worden bepaald?
3.6.
De vraag is vervolgens hoe de waarde van de aandelen per [2014] moet worden bepaald en of daarbij moet worden betrokken wat de beoogd deskundigen als relevant hebben beschouwd.
3.7.
Vooralsnog ziet de kantonrechter niet waarom voor de waardering van de aandelen relevant is welke bedrijvigheid [verzoeker (voornaam)] er naast het [onderneming 1] en de [onderneming 2] op na hield. In 2014, het peiljaar, was [verzoeker (voornaam)] 50 jaar oud en vader 85 jaar oud. De actieve ondernemersrol van vader zal dus al langere tijd ondergeschikt zijn geweest aan die van [verzoeker (voornaam)] , voor zover die niet als al langer uitgespeeld moet worden gezien. Enig belang of betrokkenheid van vader bij andere bedrijvigheid van [verzoeker (voornaam)] dan de bedrijvigheid in het [onderneming 1] en de [onderneming 2] ligt dan ook niet voor de hand. Vader zal bovendien als aandeelhouder zeggenschap en overzicht hebben gehad op (hij bemoeide zich begrijpt de kantonrechter namelijk met de dagelijkse gang van zaken) de bedrijfsvoering en de boekhoudgegevens van het [onderneming 1] en de [onderneming 2] , zoals die ook in jaarlijkse stukken tot uitdrukking zullen zijn gebracht. Niet gesteld of gebleken is dat die stukken (waar vader de beschikking over zal hebben gehad) en de daaruit blijkende gegevens niet toereikend zijn voor het bepalen van de waarde van de aandelen in het economisch verkeer per de peildatum. Voor inzage in de boeken van [onderneming 5] of andere bedrijven die [verzoeker (voornaam)] heeft opgericht en waarin vader en moeder geen rechten hebben verkregen, bestaat dus geen reden. Dat laat onverlet dat de te benoemen deskundigen uit de relevante stukken betreffende het [onderneming 1] en de [onderneming 2] bepaalde onduidelijkheden kunnen signaleren die vragen om opheldering. Bijvoorbeeld als bepaalde vermogensverschuivingen vragen oproepen. Daarover zullen de deskundigen vragen kunnen stellen die bevredigend beantwoord moeten kunnen worden. Een onderzoek op voorhand naar mogelijke relevante verbanden tussen de verschillende bedrijven is daarvoor niet nodig en zelfs (ook in verband met de te borgen privacy) onwenselijk.
En wat betekent dat voor de verzochte benoeming van deskundigen?
3.8.
Zoals hiervoor is verwoord heeft [verzoeker (voornaam)] het vertrouwen in de door hem aangedragen deskundige verloren omdat die, met de deskundige die was ingeschakeld door [verweerster sub 1 (voornaam)] en [verweerster sub 2 (voornaam)] , een veel verder gaand onderzoek in wilden stellen ter bepaling van de waarde van de aandelen dan [verzoeker (voornaam)] , terecht, wenselijk en noodzakelijk acht. Hij wil daarom benoeming van andere deskundigen. Bij de mondelinge behandeling van de zaak heeft de kantonrechter besproken dat de spoeling van geschikte deskundigen dun is. De kantonrechter heeft niet de indruk dat de kwaliteit van de beoogde deskundigen ter discussie staat, maar meer de angst van [verzoeker (voornaam)] dat zij hun rol te serieus nemen, daarin ook te ver gaan en dus niet voldoende onpartijdig zullen zijn. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verzoeker (voornaam)] met de inhoud van deze beschikking niet langer hoeft te vrezen voor partijdigheid omdat de deskundigen zich zullen hebben te houden aan hetgeen in deze beschikking is overwogen. Dat maakt dat de kantonrechter de beoogde deskundigen toch als de meeste geschikte deskundigen zal benoemen om de waarde van de aandelen te bepalen per [2014] , met inachtneming van hetgeen hiervoor in punt 3.7. is overwogen. Deze benoeming is ook in het belang van alle partijen omdat de deskundigen al kosten hebben gemaakt en zich al hebben ingelezen. Een gerichte waardebepaling door hen is dus het meest efficiënt.
3.9.
De kantonrechter realiseert zich dat met deze richtinggevende beslissing vooruitlopend op de daadwerkelijke verdeling de geschillen die tussen partijen leven niet opgelost worden en kan zich voorstellen dat deze beslissing aanleiding is voor verdere procedures. Hoe partijen omgaan met deze uitspraak is aan hen. Maar de kantonrechter wenst partijen toe dat zij niet verder van elkaar afdrijven, maar elkaar juist weer vinden al dan niet met behulp van een goed advies van de te benoemen deskundigen. Om partijen daarbij behulpzaam te zijn wijst de kantonrechter (zoals zij ook bij de mondelinge behandeling heeft gedaan) op de mogelijkheid een deskundig mediator in te schakelen. Bij de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de naam van mediator dr. mr. F. Schonewille genoemd, een gecertificeerd nalatenschapsmediator, oud-notaris en oud rechter plaatsvervanger.
3.10.
De kantonrechter ziet in de familierelatie tussen partijen en omdat partijen over en weer deels krijgen wat ze verzochten aanleiding om de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
benoemt tot deskundigen drs. A.J. Molenaar van [onderneming 3] en drs. J.P. van Ree van [onderneming 4] om, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder r.o. 3.7. is overwogen, de waarde in het economische verkeer vast te stellen van de aandelen in [onderneming 1] BV en [onderneming 2] BV op de peildatum [2014] ;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegevens door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.