ECLI:NL:RBMNE:2022:1873

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
21/2119 & 21/2828
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming in loonkosten tijdens de COVID-19-crisis

In deze zaak heeft eiseres, een evenementenbureau, beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV met betrekking tot de tegemoetkoming in loonkosten voor de derde en vierde aanvraagperiode van de NOW-3 regeling. Eiseres ontving een tegemoetkoming van € 5.180 voor de derde aanvraagperiode en € 5.504 voor de vierde aanvraagperiode. Eiseres stelde dat de loonaangifte over juni 2020 niet tijdig was ingediend door een fout in de salarissoftware, waardoor het UWV de loongegevens niet correct had vastgesteld. De rechtbank heeft beide beroepen op 12 november 2021 behandeld en na een tweede zitting op 4 mei 2022 geoordeeld dat het UWV de loongegevens op een juiste manier heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de hoogte van de tegemoetkoming correct is berekend, ongeacht de onvrede van eiseres over het bedrag. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en bevestigt de besluiten van het UWV. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2119 & 21/2828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.J. Peelen),
en

UWV Amsterdam, bezwaar en beroep (het Uwv)

(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

Eiseres exploiteert een evenementenbureau in [vestigingsplaats] . Tijdens de COVID-19-crisis heeft eiseres een aanvraag ingediend voor tegemoetkoming in de loonkosten voor de derde aanvraagperiode (zaaknummer 21/2119) en de vierde aanvraagperiode (zaaknummer 21/2828).
In het besluit van 29 december 2020 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv aan eiseres een tegemoetkoming van € 5.180 toegekend voor de derde aanvraagperiode. Het tegen het primaire besluit 1 gerichte bezwaar van eiseres is door het Uwv ongegrond verklaard in het besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit 1).
In het besluit 15 maart 2021 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv aan eiseres een tegemoetkoming van €5.504 toegekend voor de vierde aanvraagperiode. Het tegen het primaire besluit 2 gerichte bezwaar van eiseres is door het Uwv ongegrond verklaard in het besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit 2).
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft beide beroepen op 12 november 2021 op een digitale zitting behandeld. Na deze zitting is het Uwv door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te geven op de loonaangifte van eiseres over de maand juni 2020. Het Uwv heeft deze informatie verstrekt en eiseres heeft op deze nadere toelichting gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op een tweede digitale zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [A] , werkzaam bij eiseres als salarisadminstrateur. Ook heeft de gemachtigde van het Uwv aan de zitting deelgenomen. Op de zitting zijn beide zaken tegelijkertijd behandeld.

Overwegingen

De beroepsgronden van eiseres in de zaak UTR 21/2119 zijn dezelfde beroepsgronden als in de zaak UTR 21/2828. Om die reden beoordeelt de rechtbank beide bestreden besluiten en de daartegen gerichte beroepsgronden in één uitspraak.
Beoordelingskader
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het wettelijk kader in deze zaak de NOW-3 regeling is. Uit artikel 16, tweede lid, volgt dat voor de berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening voor de derde tranche wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. Dit geldt op grond van artikel 19, tweede lid, ook voor het bedrag van de subsidieverlening voor de vierde tranche. Indien daarvan geen loongegevens zijn, dan bepaalt het derde lid van artikel 16 voor de derde tranche, en het derde lid van artikel 19 voor de vierde tranche, dat april 2020 de referentiemaand is.
In artikel 16, zevende lid van de NOW-3 en artikel 19, zevende lid van de NOW-3 staat dat het Uwv voor de derde en vierde tranche uitgaat van de loonsomgegevens zoals die uiterlijk 26 augustus 2020 zijn ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
Het geschil
Partijen zijn het erover eens dat de berekening van de tegemoetkoming voor beide aanvraagperiodes op een juiste manier is uitgevoerd, uitgaande van de door het Uwv vastgestelde hoogte van de loonsom van de maand juni 2020.
Tussen partijen is in beide zaken uitsluitend in geschil of het Uwv de juiste loongegevens heeft gehanteerd voor de maand juni 2020. Volgens eiseres heeft er een fout in de loonaangifte plaatsgevonden waardoor de loonaangifte voor de maand juni 2020 niet voor 26 augustus 2020 bij de belastingdienst is ingediend. Dat betekent volgens eiseres dat het Uwv de loonaangifte van april 2020 had moeten gebruiken voor de berekening van de tegemoetkoming. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat door de loonaangifte over de maand juli 2020 ook de loongegevens van de maand juni 2020 bekend zijn geworden. Met die loongegevens heeft het Uwv de hoogte van de tegemoetkoming voor de beide aanvraagperiodes berekend.
Beoordeling door de rechtbank
6. Eiser stelt dat door een fout in de salarissoftware de loonaangifte over de maand juni 2020 pas in december 2020, ver na 26 augustus 2020, met succes is ingediend bij de belastingdienst. Op 26 augustus 2020 was er dus nog geen loonsom over de maand juni 2020 bekend. De loonaangifte over de maand juli 2020 is wel tijdig – dat wil zeggen voor 26 augustus 2020 – bij de belastingdienst ingediend. De loonsom over de maand juni 2020 die het Uwv heeft afgeleid uit de loonaangifte over de maand juli 2020 kan volgens eiseres niet beschouwd worden als een volledige aangifte over de maand juni 2020. Er heeft uitsluitend een correctie plaatsgevonden van een deel van de uitbetaalde loonsom van juni 2020. Het Uwv had dus volgens eiseres uit moeten gaan van de loongegevens van de maand april 2020, conform artikel 16, derde lid, NOW-3.
7. Volgens het Uwv heeft tegelijkertijd met de loonaangifte over de maand juli 2020 een correctie plaatsgevonden over de maand juni 2020. Uit de loonaangifte van de maand juli 2020 blijkt dat voor een werknemer een correctie heeft plaatsgevonden van de loonsom. Uit deze correctie valt de loonsom van deze werknemer van de maand juni 2020 af te leiden. Daarnaast was er ook nog loonsom van de maand juni 2020 zichtbaar van een andere werknemer van eiseres. Uit de loongegevens van beide werknemers heeft het Uwv de loongegevens van de maand juni 2020 afgeleid en de hoogte van de tegemoetkoming berekend.
8. De rechtbank stelt vast dat uit artikelen 16, zevende lid en 19, zevende lid, van de NOW-3 volgt dat voor de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de loongegevens die uiterlijk op 26 augustus 2020 zijn ingediend via een loonaangifte, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Over de maand juni 2020 is door eiseres, vanwege een fout in de salarissoftware, niet op tijd loonaangifte gedaan. De loongegevens uit de loonaangifte van de maand juni 2020 waren op 26 augustus 2020 dus niet bekend. Over de maand juli 2020 is wel op tijd loonaangifte gedaan. In de loonaangifte van de maand juli 2020 staan aanvullingen op de loonaangifte van de maand juni 2020. Bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming wordt gerekend met de loongegevens die op 26 augustus 2020 bekend zijn. Daarbij is niet van belang of de loongegevens die bekend zijn volledig zijn of afkomstig zijn uit de loonaangifte over de maand juni 2020. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het niet tijdig doen van een (volledige) loonaangifte over de maand juni 2020 niet betekent dat er geen loongegevens bekend zijn van de maand juni 2020. Aan de hand van die bekende loongegevens van de maand juni 2020 heeft het Uwv vervolgens de hoogte van de tegemoetkoming voor beide aanvraagperiodes berekend. Het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de artikelen 16 en 19 van de NOW-3.
9. In beide zaken is de hoogte van de tegemoetkoming bepaald aan de hand van de maand juni 2020. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het Uwv op een juiste manier de bekende loongegevens van de maand juni 2020 heeft vastgesteld, is in beide zaken de hoogte van de tegemoetkoming op een juiste manier heeft bepaald. Dat eiseres de uitkomst niet eerlijk vindt, omdat zij niets anders had kunnen doen en de gevolgen van het veel te lage bedrag aan tegemoetkoming voor haar grote gevolgen heeft, kan eiseres niet baten. Dit is het gevolg van de strikte en grofmazige regeling zonder hardheidsclausule, iets waar de wetgever nadrukkelijk voor heeft gekozen.
10. De beroepsgrond slaagt niet. Daarmee zijn beide beroepen ongegrond.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het Uwv de hoogte van de tegemoetkoming in beide zaken op een juiste manier heeft berekend. De beide bestreden besluiten blijven in stand.
11. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.