ECLI:NL:RBMNE:2022:1845
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 614.000,-. Deze waarde is gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 543.000,- voor. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype op 21 januari 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat verweerder de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Verweerder heeft een taxatiematrix overgelegd waarin de woning van eiser wordt vergeleken met drie referentiewoningen in dezelfde omgeving. De rechtbank concludeert dat verweerder met deze matrix en de toelichting ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van waardedrukkende factoren, zoals scheurvorming en achterstallig onderhoud, en de rechtbank volgt de argumenten van verweerder.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.