ECLI:NL:RBMNE:2022:1844
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 1.391.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 1.045.000,- heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 21 januari 2022.
De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd waarin de woning is vergeleken met vier referentiewoningen in [woonplaats]. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met deze matrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn stelling dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar zijn te onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.