ECLI:NL:RBMNE:2022:1843
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de beoordeling van referentiewoningen
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, betwistte de waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats], die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 376.000,- per 1 januari 2019. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door P.E. Boersma, had in een eerdere beschikking van 29 februari 2020 deze waarde vastgesteld en het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 7 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 21 januari 2022. De eiser voerde aan dat de WOZ-waarde te hoog was en stelde een lagere waarde van € 321.000,- voor. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in [woonplaats]. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren.
De rechtbank concludeerde dat de argumenten van de eiser niet voldoende waren om de vastgestelde waarde te betwisten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.