ECLI:NL:RBMNE:2022:1840
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning gelegen aan [adres 1] in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, waarin de waarde van de woning voor het belastingjaar 2021 was vastgesteld op € 191.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 179.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 24 februari 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat verweerder de bewijslast had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Verweerder had een taxatiematrix overgelegd waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. De rechtbank concludeerde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat de vergelijking met de referentiewoningen voldoende was onderbouwd. Eiser's argumenten, waaronder de aankoopprijs van de woning in 2018 en de modernisering van de woning, werden door de rechtbank niet overtuigend geacht.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.