ECLI:NL:RBMNE:2022:1836
Rechtbank Midden-Nederland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen WOZ-waarde vaststelling door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, waarin de waarde van de woning voor het belastingjaar 2021 was vastgesteld op € 229.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 202.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond.
Tijdens de zitting op 25 maart 2022, die via een Teams-beeldverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, W. Vos, en een taxateur. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de vergelijking met andere referentiewoningen en het beroep op het gelijkheidsbeginsel, zorgvuldig overwogen. Eiser voerde aan dat de voorzieningen van zijn woning niet luxe waren, maar normaal, en dat de WOZ-waardes van identieke woningen in zijn complex lager waren vastgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank vond de gekozen referentiewoningen voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier I. Zallali.