In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak betreffende de woning van eiser. Eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] te [plaats], was het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarde van € 479.000,- door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. In het primaire besluit van 26 februari 2021 werd deze waarde vastgesteld, maar na bezwaar werd deze herzien naar € 437.000,-. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze herziening, waarbij hij een lagere waarde van € 422.000,- bepleitte, onderbouwd met vergelijkingsobjecten die dichterbij zijn woning lagen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat er sprake was van strijd met de goede procesorde. Tijdens de zitting op 11 april 2022 werden er veel nieuwe gegevens en wijzigingen in de onderbouwing door verweerder gepresenteerd, waar eiser niet adequaat op kon reageren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet aannemelijk had gemaakt en dat de nieuwe gegevens zonder schriftelijke onderbouwing niet goed te controleren waren. Eiser heeft zijn voorgestelde waarde van € 422.000,- aannemelijk gemaakt, en de rechtbank heeft de bestreden uitspraak vernietigd.
De rechtbank heeft bepaald dat de WOZ-waarde van de woning wordt vastgesteld op € 422.000,- naar de waardepeildatum van 1 januari 2020. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.082,- en moet het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser worden vergoed. Eiser had ook een verzoek om immateriële schadevergoeding ingediend, maar dit werd afgewezen omdat de redelijke termijn niet was overschreden.