ECLI:NL:RBMNE:2022:1814

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/16/524626 / HA ZA 21-486
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van facturen en niet-ontvankelijkheid van een deel van de vorderingen in verband met contractsoverneming na voortzetting van een eenmanszaak door een besloten vennootschap

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, een besloten vennootschap (B.V.), een vordering ingesteld tegen gedaagden, waaronder een andere B.V. en twee natuurlijke personen, met betrekking tot de terugbetaling van gefactureerde bedragen voor boekhoudkundige diensten. De zaak betreft de vraag of eiseres recht heeft op terugbetaling van facturen die zijn betaald voor diensten die zijn verricht voor een eenmanszaak, die door de bestuurder van eiseres werd geëxploiteerd voordat deze werd omgezet in een B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden voor de eenmanszaak zijn verricht en dat de overeenkomst van opdracht niet is overgedragen aan de B.V. Eiseres heeft geen bewijs geleverd van een contractsovername, waardoor zij niet-ontvankelijk is verklaard voor een deel van haar vorderingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres wel ontvankelijk is voor de vordering die betrekking heeft op de factuur voor administratieve werkzaamheden in het kader van de oprichting van de B.V. Dit deel van de vordering is grotendeels toegewezen, waarbij gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 11.470,- aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. De overige vorderingen zijn afgewezen en eiseres is niet-ontvankelijk verklaard voor deze delen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/524626 / HA ZA 21-486
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. Z. Acer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. T.H. Roelen te Utrecht.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd. Zij worden samen aangeduid als [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • aanvullende producties van [eiseres] ;
  • spreekaantekeningen van [gedaagde sub 1] c.s. die zijn voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2022;
  • antwoordakte van [eiseres] van 20 april 2022.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat zij zouden bekijken of zij zelf een oplossing konden vinden voor hun geschil. Zij hebben de rechtbank vervolgens bericht dat zij hierin niet zijn geslaagd.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het in deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is een transportbedrijf en is op 26 november 2020 opgericht. De bestuurder van [eiseres] , de heer [A] (hierna: [A] ), oefende de onderneming daarvoor uit in de vorm van een eenmanszaak. De eenmanszaak is vanaf 26 november 2020 voortgezet door de besloten vennootschap [eiseres] .
2.2.
[A] heeft [gedaagde sub 1] de opdracht gegeven om vanaf 1 augustus 2020 de boekhouding van de onderneming te verzorgen. [gedaagde sub 3] heeft deze werkzaamheden als boekhouder uitgevoerd. [gedaagde sub 1] heeft in totaal € 51.017,- gefactureerd. Dit zijn drie ‘soorten’ facturen. [gedaagde sub 1] heeft € 18.392,- gefactureerd voor verrichte werkzaamheden. Daarnaast heeft zij voor € 20.525,- facturen gestuurd met de beschrijving ‘reserveringen’. Tot slot heeft [eiseres] € 12.100,- aan [gedaagde sub 1] betaald voor administratieve werkzaamheden voor de oprichting van de besloten vennootschap. [eiseres] stelt dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd en dat de facturen onterecht door haar zijn betaald. Zij vordert terugbetaling van het gefactureerde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast stelt zij [gedaagde sub 3] , als uitvoerend boekhouder, en [gedaagde sub 2] , als bestuurder van [gedaagde sub 1] , persoonlijk aansprakelijk.
2.3.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist dat zij het bedrag van € 51.017,- moet terugbetalen. Ook voert zij aan dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de overeenkomst van opdracht door [gedaagde sub 1] is gesloten met de eenmanszaak.

3.De beoordeling van de vorderingen

3.1.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres] voor een gedeelte toewijzen. Hierna wordt daarvoor per ‘factuursoort’ uitleg gegeven.
Facturen voor verrichte werkzaamheden
3.2.
De rechtbank vindt dat [gedaagde sub 1] ernstig tekort is geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden. Uit het rapport van de Belastingdienst blijkt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] niet hebben gehandeld zoals van een goed opdrachtnemer en goed boekhouder mocht worden verwacht. Zo is door de Belastingdienst geconstateerd dat er ten onrechte grote verschillen bestaan in de door [gedaagde sub 1] opgestelde boekhouding en de boekhouding van de vorige boekhouders. Er zijn onjuiste berekeningen gemaakt ten aanzien van de omzet en ook zijn niet alle ontvangsten van debiteuren ingeboekt.
3.3.
Toch maakt [eiseres] geen aanspraak op terugbetaling van het bedrag dat is betaald voor de verrichte werkzaamheden. Dat heeft als reden dat de werkzaamheden in augustus 2020 zijn verricht en betrekking hadden op de boekjaren 2016 tot en met 2019. [eiseres] is pas op 26 november 2020 opgericht en bestond toen nog niet. De overeenkomst is dan ook gesloten tussen [gedaagde sub 1] en de eenmanszaak. De door [gedaagde sub 1] verrichte werkzaamheden hebben betrekking op de administratie van de eenmanszaak en kunnen niet worden toegerekend aan [eiseres] . De werkzaamheden zijn ook niet ten goede of ten laste gekomen van [eiseres] .
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiseres] weliswaar verklaard dat er sprake is van contractsoverneming door [eiseres] en dat uit de gedragingen van [gedaagde sub 1] blijkt dat zij daarmee heeft ingestemd, maar [eiseres] heeft deze stelling niet concreet gemaakt. Ook uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat de contractsovername ter sprake is gekomen en dat [gedaagde sub 1] daarmee heeft ingestemd. De vordering van de eenmanszaak op [gedaagde sub 1] is ook niet op een andere wijze overgedragen aan [eiseres] . De eenmanszaak is weliswaar voortgezet door [eiseres] , maar zij heeft geen akte van cessie of inbreng overgelegd waaruit blijkt dat de vordering van de eenmanszaak aan haar is overgedragen. Nu [eiseres] geen contractspartij van [gedaagde sub 1] is of rechthebbende van de vordering, zal zij ten aanzien van dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt zowel voor haar vordering tegenover [gedaagde sub 1] als tegenover [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Of [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] onrechtmatig hebben gehandeld kan in het midden blijven, omdat vast staat dat zij geen werkzaamheden hebben verricht voor [eiseres] . Als zij onrechtmatig zouden hebben gehandeld bij het verrichten van de werkzaamheden, dan is dat tegenover de eenmanszaak geweest. [A] /de eenmanszaak is geen partij in deze procedure, waardoor dit niet kan worden beoordeeld.
3.5.
Ten overvloede merkt de rechtbank op, voor het geval dat de vordering wel aan [eiseres] was overgedragen of door [A] namens de eenmanszaak was ingesteld, dat [gedaagde sub 1] in ieder geval zou worden veroordeeld tot het vergoeden van schade. Wel is het zo dat het bedrag dat is betaald voor de verrichte werkzaamheden niet per definitie gelijk staat aan de schade die de eenmanszaak heeft geleden als gevolg van het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. Nu [eiseres] haar vordering baseert op wanprestatie (artikel 6:74 BW) moet zij stellen welke schade de eenmanszaak heeft geleden. Zij heeft dat niet concreet kunnen maken. Om aanspraak te maken op terugbetaling van de facturen, had de eenmanszaak de overeenkomst met [gedaagde sub 1] moeten ontbinden. Dit is niet gedaan.
Facturen met omschrijving ‘reserveringen’
3.6.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 3] haar een speciale regeling met de Belastingdienst voorgespiegeld, waarvoor [gedaagde sub 1] de facturen met de omschrijving ‘reserveringen’ heeft toegezonden. [gedaagde sub 3] zou hebben gezegd dat die bedragen verdubbeld zouden worden teruggestort door de Belastingdienst. Nadat [eiseres] ontdekte dat een dergelijke regeling niet bestond, heeft zij [gedaagde sub 1] c.s. gesommeerd het totale bedrag van € 20.525,- terug te betalen.
3.7.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft betwist dat de betalingen op deze facturen zagen op een regeling met de Belastingdienst. Het zouden voorschotbedragen zijn voor de werkzaamheden die nog moesten worden verricht. Dit laatste acht de rechtbank ongeloofwaardig, omdat niet is gebleken dat de voorschotbedragen zijn verrekend met de kosten voor de verrichte werkzaamheden of de eindafrekening. De facturen zijn onverschuldigd betaald, omdat daarvoor geen grondslag bestaat. Maar deze facturen zijn in september en in oktober 2020 door [gedaagde sub 1] verzonden. Op dat moment bestond [eiseres] nog niet. De betalingen op de facturen zijn namens de eenmanszaak gedaan, waardoor [eiseres] ook voor dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. [A] /de eenmanszaak zou recht hebben gehad op terugbetaling van deze facturen, maar hij treedt in deze procedure niet op als partij.
Factuur oprichting B.V.
3.8.
[gedaagde sub 1] heeft op 21 augustus 2020 € 12.100,- gefactureerd voor administratieve handelingen in het kader van de oprichting van de B.V. Dit zijn werkzaamheden die zijn verricht voor [eiseres] . Daarom wordt zij voor dit deel van haar vordering wel ontvankelijk verklaard. Ook wordt dit deel van de vordering grotendeels toegewezen.
3.9.
Volgens [eiseres] was de afspraak gemaakt dat [gedaagde sub 1] haar kosten voor het oprichten van de B.V. van het factuurbedrag zou aftrekken en het resterende deel op de bankrekening van [eiseres] zou storten. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat zij transportroutes en contacten voor [eiseres] zou werven. Er zou zijn afgesproken dat ook de kosten voor die werkzaamheden zouden worden verrekend met het betaalde bedrag op de factuur van 21 augustus 2020. [gedaagde sub 1] c.s. erkent dat het restant vervolgens op de bankrekening van [eiseres] zou worden gestort. Het feit is dat [gedaagde sub 1] niets op de bankrekening heeft overgemaakt. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij met [eiseres] heeft afgesproken routes te werven en dat zij daarvoor zou worden betaald. Het staat vast dat er geen routes zijn geworven en ook is niet gebleken dat [gedaagde sub 1] c.s. daarvoor aanmerkelijke werkzaamheden heeft verricht. [eiseres] heeft de factuur grotendeels onverschuldigd aan [gedaagde sub 1] betaald.
3.10.
Wel heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangetoond dat zij contact heeft gehad met de notaris over de inbreng van de eenmanszaak in de besloten vennootschap [eiseres] . De vennootschap is ook opgericht door tussenkomst van [gedaagde sub 1] . Aan deze werkzaamheden zijn 7 uren besteed tegen een uurtarief van € 90,-. [eiseres] heeft niet betwist dat [gedaagde sub 1] c.s. deze werkzaamheden heeft verricht en heeft ook geen verweer gevoerd tegen de kosten daarvoor. Daarom wordt er € 630,- in mindering gebracht op het bedrag dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld om in hoofdsom € 11.470,- (€ 12.100,- minus € 630,-) aan [eiseres] te betalen.
3.11.
[eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door deze factuur toe te zenden. [eiseres] heeft niet voldaan aan haar stelplicht. Zo heeft [eiseres] geen redenen aangevoerd waarom [gedaagde sub 2] , als bestuurder van [gedaagde sub 1] , een ernstig verwijt valt te maken. De lat voor bestuurdersaansprakelijkheid ligt hoog. Ook heeft [eiseres] niet aangevoerd waarom [gedaagde sub 3] , als werknemer van [gedaagde sub 1] , onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, omdat [gedaagde sub 1] haar de factuur van 21 augustus 2020 heeft toegezonden. Zelfs als [gedaagde sub 3] wist dat [gedaagde sub 1] niet voornemens was om het restantbedrag, eventueel na verrekening van verrichte werkzaamheden, op de bankrekening van [eiseres] te storten, is dit onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde sub 3] onrechtmatig heeft gehandeld.
Conclusie
3.12.
Uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde sub 1] c.s. ernstig tekort is geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden voor de eenmanszaak. De verrichte werkzaamheden vormen geen goede tegenprestatie voor de facturen die zij heeft verzonden en de betalingen die zij van de eenmanszaak heeft ontvangen. Ook blijkt niet van enig recht op de betalingen die zijn gedaan op de facturen met de omschrijving ‘reserveringen’. Als [A] /de eenmanszaak deze procedure ook als eisende partij, naast [eiseres] , zou hebben gevoerd, dan zou de rechtbank zeer waarschijnlijk de vorderingen hebben toegewezen. Wel had [A] /de eenmanszaak zijn schade als gevolg van de verrichte werkzaamheden door [gedaagde sub 1] c.s. nog moeten onderbouwen. De gevorderde terugbetaling van de betaalde tegenprestatie vereist namelijk dat de overeenkomst die [A] met [gedaagde sub 1] heeft gesloten wegens tekortkoming van [gedaagde sub 1] is ontbonden. Dat zou namelijk leiden tot ongedaanmakingsverbintenissen over en weer. Niet gesteld of gebleken is dat [A] de overeenkomst heeft ontbonden zodat dat niet de grondslag voor toewijzing van een vordering van [A] op dit punt zou kunnen zijn geweest. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat ervoor is gekozen dat alleen [eiseres] als eisende partij zou optreden vanwege, zo begrijpt de rechtbank, de vrees dat dat meer griffierecht verschuldigd zou zijn geweest. Dat is een gemiste kans omdat in een procedure als deze maar één keer griffierecht wordt geheven als er meerdere eisers zijn die dezelfde advocaat hebben en zich op dezelfde standpunten stellen. Nu [eiseres] als eisende partij optreedt, is het hoge tarief griffierecht geheven voor niet-natuurlijke personen. [A] /de eenmanszaak had als natuurlijke persoon ‘gratis’ met [eiseres] kunnen procederen, zonder dat hij ook griffierecht zou moeten betalen (zie artikel 15 Wet griffierechten burgerlijke zaken).
Wat betekent dit voor de vorderingen?
3.13.
[gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld om € 11.470,- aan [eiseres] te betalen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) vanaf 21 augustus 2020 tot de dag van betaling. Nu [eiseres] haar vordering baseert op onverschuldigde betaling, kan er geen wettelijke handelsrente (in de zin van artikel 6:119a BW) worden gevorderd.
3.14.
Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. [gedaagde sub 1] moet hiervoor € 889,70 aan [eiseres] betalen. Dit bedrag is gebaseerd op de staffel bij het Besluit voor vergoeding buitengerechtelijke incassokosten.
3.15.
Ook zal [gedaagde sub 1] worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde beslagkosten aan [eiseres] . Dit is een bedrag van € 179,86.
3.16.
Ten aanzien van het overige deel van haar vordering zal [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.17.
Wel zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [gedaagde sub 1] c.s. heeft hiertegen verweer gevoerd met de stelling dat [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven in financiële moeilijkheden te verkeren, waardoor het onzeker is of zij in staat is om iets aan [gedaagde sub 1] c.s. terug te betalen als het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd. [eiseres] heeft betwist dat er sprake is van een slechte financiële situatie. Daarvan is niet gebleken en [gedaagde sub 1] c.s. heeft dit verder ook niet onderbouwd.
Proceskosten
3.18.
Aangezien zowel [eiseres] als [gedaagde sub 1] c.s. deels in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden manier.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 12.539,56, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van
€ 11.470,- met ingang van 21 augustus 2020 tot de dag van betaling,
4.2.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk voor haar overige vorderingen,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.