ECLI:NL:RBMNE:2022:1813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
16-046101-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van feit 1 en bewezenverklaring van feit 2 in drugshandelzaak

Op 3 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drugshandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 1, dat betrekking had op het handelen in cocaïne en/of heroïne in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 17 februari 2021. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de gebruiker was van het dealnummer dat aan de tenlastelegging was verbonden. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van anonieme getuigen en de politieverklaringen niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen voor dit feit. De verdachte had verklaard dat de naam die aan het dealnummer was verbonden, niet specifiek aan hem was, en dat hij vóór de tenlastegelegde periode gebruik had gemaakt van het dealnummer.

Voor feit 2, dat betrekking had op het handelen in cocaïne in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 3 december 2021, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De verdachte had dit feit bekend en de rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde een in beslag genomen geldbedrag van € 2.045,60 verbeurd. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking moesten worden genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-046101-21; 16-326098-21 (gev. ttz) 16-274452-19 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de P.I. Lelystad,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 mei 2021, 6 augustus 2021, 21 januari 2022 en 19 april 2022. Op 19 april 2022 is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte is op die terechtzitting in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
in de zaak met parketnummer 16-046101-21 (hierna: feit 1)
in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 17 februari 2021 te Utrecht samen met anderen in cocaïne en/of heroïne heeft gehandeld;
in de zaak met parketnummer 16-326098-21 (hierna: feit 2)
in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 3 december 2021 te Utrecht en/of Leeuwarden en/of Terkaple samen met anderen in cocaïne heeft gehandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie te bewijzen dat verdachte met het telefoonnummer eindigend op [dealnummer 1] (hierna: het dealnummer) heeft gehandeld in verdovende middelen onder de naam [bijnaam] ’. De officier van justitie baseert die conclusie op het feit dat bij de politie ambtshalve bekend is dat verdachte de bijnaam [bijnaam] heeft, de herkenning door anonieme getuigen van verdachte als [bijnaam] , de verklaring van één anonieme getuige dat hij bij [bijnaam] drugs heeft gekocht op 1 februari 2021 en het proces-verbaal waaruit blijkt dat de woning van verdachte gelegen is binnen het dekkingsgebied van twee telefoonmasten die veelvuldig met het dealnummer worden aangestraald.
Feit 2 acht de officier van justitie te bewijzen op grond van de verklaring van [medeverdachte] , het proces-verbaal belastende gesprekken met het telefoonnummer eindigend op [dealnummer 2] , het proces-verbaal onderzoek belcontact, het proces-verbaal van binnentreden woning en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte tijdens de ten laste gelegde periode heeft gedeald met het dealnummer. Drie anonieme getuigen hebben weliswaar verklaard dat zij via het dealnummer drugs bij [bijnaam] hebben gekocht en hebben verdachte herkend als [bijnaam] , maar uit hun verklaringen blijkt niet dat zij tijdens de ten laste gelegde periode drugs hebben gekocht bij verdachte. Daarnaast zijn er verklaringen van drie andere anonieme getuigen die drugs hebben afgenomen via het dealnummer, die verdachte niet hebben herkend als [bijnaam] noch als de dealer die hoort bij het dealnummer. De raadsman heeft verder gesteld dat het proces-verbaal van stemherkenning van wijkagent [verbalisant] niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Het NFI-rapport met het stemvergelijkend onderzoek laat zien dat het niet mogelijk is om met een acceptabele ordegrootte van bewijskracht een stemherkenning te doen bij het dealnummer. Tot slot heeft de raadsman gesteld dat de telefoonmastenanalyse geen bewijs oplevert dat verdachte in de ten laste gelegde periode heeft gedeald. Er wonen in de buurt van verdachte veel jongens die in aanraking komen met justitie.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 1. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de gebruiker is geweest van het dealnummer tijdens de ten laste gelegde periode en het dossier bevat onvoldoende ander bewijs dat verdachte feit 1 heeft begaan. De rechtbank licht haar oordeel toe.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat met het dealnummer is gehandeld in verdovende middelen, dat de gebruiker van het dealnummer de naam [bijnaam] heeft gehanteerd, dat verdachte bij de politie en bij drugsafnemers bekend is als [bijnaam] en dat verdachte als [bijnaam] heeft gehandeld via het dealnummer. De rechtbank acht die vaststellingen – in het licht van de verklaring van verdachte – echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte tijdens de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van het dealnummer.
Verdachte heeft namelijk verklaard dat de naam [bijnaam] niet hoort bij een bepaalde persoon, maar hoort bij (de tijdelijke gebruiker van) het dealnummer. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij vóór de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van het dealnummer. De officier van justitie heeft er echter voor gekozen, onduidelijk is waarom, deze periode niet in de tenlastelegging te betrekken.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte – gelet op de inhoud van het dossier - niet onaannemelijk en kan deze verklaring op basis van de beschikbare bewijsmiddelen in het dossier niet buiten redelijke twijfel uitsluiten. Het dossier laat de mogelijkheid open dat een ander dan verdachte, al dan niet onder de naam [bijnaam] , gebruik heeft gemaakt van het dealnummer tijdens de ten laste gelegde periode. De verklaring van verdachte wordt op onderdelen ook ondersteund. Zo verklaren meerdere getuigen dat als er drugs werd besteld bij [bijnaam] ’ er verschillende personen kwamen om de drugs af te leveren. Ook is er een getuige die specifiek verklaart dat hij verdachte al een ruime tijd niet heeft gezien en dat hij had aangegeven te stoppen met dealen. En voor zover er iets duidelijk is geworden uit het stemonderzoek door het NFI, dan is dat dat de dealertelefoon door verschillende personen werd gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan de officier van justitie heeft bepleit, blijkt het gebruik van het dealnummer door verdachte tijdens de ten laste gelegde periode ook niet uit de politieverklaring van de anonieme getuige op 23 februari 2021 noch uit het proces-verbaal van de telefoonmastenanalyse, en wel om de volgende redenen.
De anonieme getuige heeft bij de politie weliswaar verklaard dat hij verdachte herkent als [bijnaam] en voor het laatst op 1 februari 2021 via het dealnummer van [bijnaam] verdovende middelen heeft gekocht, maar bij de rechter-commissaris heeft deze getuige verklaard niet met zekerheid te kunnen zeggen wie de verdovende middelen toen heeft afgeleverd. Zijn verklaring bevat daarmee dus geen informatie waaruit kan worden afgeleid dat verdachte op 1 februari 2021 de gebruiker van het dealnummer was. Dat verdachte in de ten laste gelegde periode de gebruiker van het dealnummer was, kan evenmin worden afgeleid uit het enkele feit dat de woning van verdachte gelegen is binnen het dekkingsgebied van twee telefoonmasten die veelvuldig door het dealnummer worden aangestraald, aangezien het dossier niet uitsluit, maar juist aanwijzingen bevat, dat andere personen in de nabije woonomgeving van verdachte zich (ook) in het drugsmilieu bevinden.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat dat verdachte feit 1 heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
4.3.2
Bewezen verklaring van feit 2
Feit 2 is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen [1] :
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 19 april 2022 [2] ;
- het verhoor van verdachte [medeverdachte] van 3 december 2021 [3] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 3 december 2021 te Utrecht en Leeuwarden en Terkaple (gemeente De Fryske Marren), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hij acht strafverzwarend dat er sprake is van recidive en dat verdachte anderen aanstuurde. Mogelijk kan een voorwaardelijk gevangenisstraf eraan bijdragen dat verdachte niet terugvalt in de handel in verdovende middelen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht ten aanzien van feit 2 een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest van verdachte en een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als de rechtbank beide feiten bewezen verklaard.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de handel in cocaïne. Verdachte heeft door het plegen van dit feit een bijdrage geleverd aan de instandhouding van drugshandel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit en steeds grover geweld waardoor de samenleving schade wordt berokkend.
In strafverzwarende zin zal de rechtbank betrekken dat verdachte het feit heeft gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis vanwege de verdenking van het dealen van harddrugs in een eerdere periode (feit 1).
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad (de justitiële documentatie) van verdachte blijkt dat hij op 5 november 2020 door de kinderrechter van deze rechtbank is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Ook dat weegt mee in strafverzwarende zin.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 25 mei 2021, opgesteld door E. van Baarsen, en van 9 juni 2021, opgesteld door F. van der Groep, beiden reclasseringswerker, en het voortgangsverslag toezicht van 7 december 2021, opgesteld door J. de Bruijn. In de twee eerstgenoemde rapporten adviseert de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank neemt het advies om het volwassenenstrafrecht toe te passen, over.
In het voortgangsverslag toezicht is te lezen dat er een uitgebreid plan van aanpak was met meerdere bijzondere voorwaarden/interventies gericht op gedragsverandering en risicobeheersing. Desondanks was verdachte tijdens het toezicht, binnen zes maanden na de schorsing, opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie.
8.3.3
De oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft 8 maanden gevangenisstraf als oriëntatiepunt voor het dealen in harddrugs gedurende meer dan drie maanden, doch minder dan zes maanden.
8.3.3
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft overwogen een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, maar ziet daarvan af. Toen verdachte het bewezen verklaarde feit pleegde, moest hij zich namelijk houden aan meerdere schorsingsvoorwaarden, waaronder het niet-plegen van een strafbaar feit. Desondanks heeft verdachte het bewezen verklaarde feit gepleegd. De rechtbank ziet daardoor geen meerwaarde in het verbinden van voorwaarden aan de straf van verdachte.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden opleggen, met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank legt een lagere gevangenisstraf op dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank een feit minder bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie aan de eis ten grondslag heeft gelegd. Gelet op de recidive komt de rechtbank tot een hogere straf dan het genoemde oriëntatiepunt.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om het geld (€ 2.045,60) dat onder verdachte in beslag is genomen, verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de advocaat
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen contante geld (G2916072) verbeurd verklaren, nu dit aan de verdachte toebehoort en is verdiend met het onder 2 bewezen verklaarde feit, zoals door verdachte ter zitting is erkend.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevindt zich een vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-274452-19 betreffende het vonnis van 5 november 2020 van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf te verlengen en subsidiair verzocht om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank ziet naar aanleiding van het verhandelde ter zitting geen reden om hiervan af te wijken of om de voorwaardelijk opgelegde straf om te zetten in een taakstraf. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie toewijzen voor de duur van 60 dagen. De jeugddetentie wordt op grond van artikel 6:6:29 van het Wetboek van Strafvordering omgezet in een gevangenisstraf.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 2.045,60, goednummer G2916072;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16-274452-19 door de kinderrechter van deze rechtbank bij vonnis d.d. 5 november 2020 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen en bepaalt dat deze jeugddetentie als gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 16-046101-21
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 17 februari 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
in de zaak met parketnummer 16-326098-21
hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 2021 tot en met 3 december 2021 te Utrecht en/of Leeuwarden en/of Terkaple (gemeente De Fryske Marren), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt enof verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B
Opiumwet).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 december 2021, genummerd PL0900-2021 303080, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 46. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 19 april 2022.
3.Het proces-verbaal verhoor van verdachte [medeverdachte] van 4 december 2021, p. 184-195.