Op 3 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drugshandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 1, dat betrekking had op het handelen in cocaïne en/of heroïne in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 17 februari 2021. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de gebruiker was van het dealnummer dat aan de tenlastelegging was verbonden. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van anonieme getuigen en de politieverklaringen niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen voor dit feit. De verdachte had verklaard dat de naam die aan het dealnummer was verbonden, niet specifiek aan hem was, en dat hij vóór de tenlastegelegde periode gebruik had gemaakt van het dealnummer.
Voor feit 2, dat betrekking had op het handelen in cocaïne in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 3 december 2021, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De verdachte had dit feit bekend en de rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde een in beslag genomen geldbedrag van € 2.045,60 verbeurd. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking moesten worden genomen bij het bepalen van de straf.