4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag op aangever [slachtoffer] . Uit het dossier en het verhandelde op de zitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast komen te staan dat verdachte tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. [B] heeft dit weliswaar verklaard, maar dit wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund, ook niet door de camerabeelden. Hoewel verbalisant [verbalisant] beschrijft dat dit op de camerabeelden is te zien, is dat naar het oordeel van de rechtbank na het bekijken van die beelden onvoldoende waarneembaar. Ook de getuige [A] geeft in haar tweede verklaring (pagina 1096 e.v.) duidelijk en herhaaldelijk aan één trap te hebben gezien. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot dit schoppen, zodat medeplegen niet kan worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien het subsidiair tenlastegelegde
1. Op 10 augustus 2019 is verdachte door de politie gehoord en heeft het volgende verklaard, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal verhoor van verdachte:
O: Je wordt verdacht van openlijke geweldpleging en zware mishandeling. Dit feit is vorige week zaterdag 3 augustus gepleegd. Wat wil je daarover kwijt?
A: Eén van die jongens begon toen een beetje met zijn armen te zwaaien. Ik heb hem toen twee klappen gegeven. Zijn vriend hield mij toen vast, hij wilde mij volgens mij een beetje achterover trekken. Hij liep naar voren en ik daardoor naar achteren, maar doordat [medeverdachte] hem twee klappen gaf, liet hij los. Toen stond die andere jongen op. Hij wilde weer naar ons toe komen. Toen gaf ik hem nog een stoot, toen viel hij voorover op zijn gezicht. Hij wilde toen weer opstaan. Toen gaf [medeverdachte] hem een schop tegen zijn gezicht en toen gingen wij weg.
2. [C] , Forensisch arts, verbonden aan [..] heeft op 13 september 2019 in een
letselbeschrijvingover [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – geschreven:
Bij deze deel ik u mede dat naar aanleiding van het opgelopen letsel bij de heer [slachtoffer] , geboren [1992] en wonende te [adres] , [plaatsnaam 2] , op uw verzoek en met schriftelijke toestemming van betrokkene, medische informatie bij de curatieve sector is opgevraagd en ontvangen.
Welk letsel is er bij betrokkene waargenomen?Op 03-08-2019 constateerde de [.] van het [ziekenhuis] te [plaatsnaam 1] het volgende letsel:a. Een botbreuk van het neusbeen waarvoor een neusspalk werd aangebracht en 2 kleine snijwonden op de neusrug van resp. 2 mm en 3 mm lengte die met steristrips (speciale pleister om wondranden naar elkaar toe te brengen) werden behandeld.b. Een snijwond bij de linker mondhoek van 7 mm lengte die werd gehecht.c. Een snijwond rechts in de bovenlip van 2 mm lengte.d. Een kneuzing van de onderkaak.e. Drukpijnlijke borstkas links.
Conclusie:Bij betrokkene is letsel geconstateerd aan het gelaat: een botbreuk van het neusbeen zonder scheefstand, meerdere kleine snijwonden op de neus en rondom de mond, een kneuzing van de onderkaak, kneuzing van de ribben links, glazuur/dentine fracturen van 7 snijtanden midden in de onderkaak en bovenkaak en een hersenschudding. Het is nog onduidelijk of het al het letsel volledig zal genezen. Ook de termijn van genezing is nog onduidelijk. De door betrokkene aangegeven ontstaanswijze kan goed passen bij het beschreven letsel.
3. Op 6 augustus 2019 is [A] door de politie als getuige gehoord en heeft het volgende verklaard, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige:
Ik zag, bij het eerste portiek bij de hoek met de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] ,
dat er 4 jongens tegenover elkaar stonden. Ik zag dat er wat over en weer geduwd en getrokken werd. Toen persoon 3 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) op de grond lag, stond persoon 1 (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) ter hoogte van zijn middel. Ik zag dat persoon 1 zijn been naar achteren bewoog en met zijn voet, met kracht, tegen persoon 3 trapte. Ik zag dat hij hem trapte op zijn bovenlichaam of op zijn hoofd.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] , nu verdachte dit niet heeft gedaan en hij evenmin strafrechtelijk aansprakelijk is voor deze handeling door de medeverdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Van het ‘in vereniging plegen van geweld’ is sprake indien een voldoende significante of wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan het geweld in zijn geheel. Iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd kan strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden voor het geweld dat door een ander van die groep wordt gepleegd. Er dient dus te worden beoordeeld of de door verdachte geleverde bijdrage aan de openlijke geweldpleging in zijn totaliteit van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest bij de vechtpartij. Daarbij hebben zij zich samen op agressieve wijze gericht tegen aangever door hem te slaan en te schoppen. Hierbij was er sprake van een doorlopend handelen, hetgeen is geëindigd nadat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft geschopt en beide verdachten zijn weggelopen. Op grond hiervan overweegt de rechtbank dat verdachte een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde (openlijke) geweld. Dat (zoals hiervoor is overwogen) op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of verdachte ook heeft getrapt, staat niet aan een bewezenverklaring van dat onderdeel in de weg.