ECLI:NL:RBMNE:2022:1790

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
16.192110.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en veroordeling voor openlijk geweld in vereniging

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijk geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij het slachtoffer tegen het hoofd had getrapt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van deze poging tot doodslag, aangezien de verklaringen van getuigen en camerabeelden niet overtuigend genoeg waren. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor openlijk geweld in vereniging, waarbij hij samen met een medeverdachte het slachtoffer had geslagen en geschopt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk in het gelijk gesteld met een schadevergoeding van € 1.250,-- voor immateriële schade, terwijl de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.192110.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Beumer-Gonggrijp en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere, alsmede hetgeen mr. B. Hummen, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair:
op 4 augustus 2019 te Almere tezamen en in vereniging, althans alleen, heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair:
op 4 augustus 2019 te Almere in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het primair tenlastegelegde acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend te bewijzen en zij vordert verdachte hiervan vrij te spreken. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] verdachte strafrechtelijk niet kan worden toegerekend, zodat verdachte van dat onderdeel partieel dient te worden vrijgesproken. Voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag op aangever [slachtoffer] . Uit het dossier en het verhandelde op de zitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast komen te staan dat verdachte tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. [B] heeft dit weliswaar verklaard, maar dit wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund, ook niet door de camerabeelden. Hoewel verbalisant [verbalisant] beschrijft dat dit op de camerabeelden is te zien, is dat naar het oordeel van de rechtbank na het bekijken van die beelden onvoldoende waarneembaar. Ook de getuige [A] geeft in haar tweede verklaring (pagina 1096 e.v.) duidelijk en herhaaldelijk aan één trap te hebben gezien. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot dit schoppen, zodat medeplegen niet kan worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien het subsidiair tenlastegelegde [1]
1. Op 10 augustus 2019 is verdachte door de politie gehoord en heeft het volgende verklaard, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal verhoor van verdachte: [2]
O: Je wordt verdacht van openlijke geweldpleging en zware mishandeling. Dit feit is vorige week zaterdag 3 augustus gepleegd. Wat wil je daarover kwijt?
A: Eén van die jongens begon toen een beetje met zijn armen te zwaaien. Ik heb hem toen twee klappen gegeven. Zijn vriend hield mij toen vast, hij wilde mij volgens mij een beetje achterover trekken. Hij liep naar voren en ik daardoor naar achteren, maar doordat [medeverdachte] hem twee klappen gaf, liet hij los. Toen stond die andere jongen op. Hij wilde weer naar ons toe komen. Toen gaf ik hem nog een stoot, toen viel hij voorover op zijn gezicht. Hij wilde toen weer opstaan. Toen gaf [medeverdachte] hem een schop tegen zijn gezicht en toen gingen wij weg.
2. [C] , Forensisch arts, verbonden aan [..] heeft op 13 september 2019 in een
letselbeschrijvingover [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – geschreven: [3]
Bij deze deel ik u mede dat naar aanleiding van het opgelopen letsel bij de heer [slachtoffer] , geboren [1992] en wonende te [adres] , [plaatsnaam 2] , op uw verzoek en met schriftelijke toestemming van betrokkene, medische informatie bij de curatieve sector is opgevraagd en ontvangen.
Welk letsel is er bij betrokkene waargenomen?Op 03-08-2019 constateerde de [.] van het [ziekenhuis] te [plaatsnaam 1] het volgende letsel:a. Een botbreuk van het neusbeen waarvoor een neusspalk werd aangebracht en 2 kleine snijwonden op de neusrug van resp. 2 mm en 3 mm lengte die met steristrips (speciale pleister om wondranden naar elkaar toe te brengen) werden behandeld.b. Een snijwond bij de linker mondhoek van 7 mm lengte die werd gehecht.c. Een snijwond rechts in de bovenlip van 2 mm lengte.d. Een kneuzing van de onderkaak.e. Drukpijnlijke borstkas links.
Conclusie:Bij betrokkene is letsel geconstateerd aan het gelaat: een botbreuk van het neusbeen zonder scheefstand, meerdere kleine snijwonden op de neus en rondom de mond, een kneuzing van de onderkaak, kneuzing van de ribben links, glazuur/dentine fracturen van 7 snijtanden midden in de onderkaak en bovenkaak en een hersenschudding. Het is nog onduidelijk of het al het letsel volledig zal genezen. Ook de termijn van genezing is nog onduidelijk. De door betrokkene aangegeven ontstaanswijze kan goed passen bij het beschreven letsel.
3. Op 6 augustus 2019 is [A] door de politie als getuige gehoord en heeft het volgende verklaard, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige: [4]
Ik zag, bij het eerste portiek bij de hoek met de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] ,
dat er 4 jongens tegenover elkaar stonden. Ik zag dat er wat over en weer geduwd en getrokken werd. Toen persoon 3 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) op de grond lag, stond persoon 1 (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) ter hoogte van zijn middel. Ik zag dat persoon 1 zijn been naar achteren bewoog en met zijn voet, met kracht, tegen persoon 3 trapte. Ik zag dat hij hem trapte op zijn bovenlichaam of op zijn hoofd.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] , nu verdachte dit niet heeft gedaan en hij evenmin strafrechtelijk aansprakelijk is voor deze handeling door de medeverdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Van het ‘in vereniging plegen van geweld’ is sprake indien een voldoende significante of wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan het geweld in zijn geheel. Iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd kan strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden voor het geweld dat door een ander van die groep wordt gepleegd. Er dient dus te worden beoordeeld of de door verdachte geleverde bijdrage aan de openlijke geweldpleging in zijn totaliteit van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest bij de vechtpartij. Daarbij hebben zij zich samen op agressieve wijze gericht tegen aangever door hem te slaan en te schoppen. Hierbij was er sprake van een doorlopend handelen, hetgeen is geëindigd nadat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft geschopt en beide verdachten zijn weggelopen. Op grond hiervan overweegt de rechtbank dat verdachte een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde (openlijke) geweld. Dat (zoals hiervoor is overwogen) op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of verdachte ook heeft getrapt, staat niet aan een bewezenverklaring van dat onderdeel in de weg.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
omstreeks 4 augustus 2019 te [plaatsnaam 1] openlijk, te weten op de [straatnaam 1]in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] ten val te brengen en meermalen te slaan/stompen/schoppen/trappentegen diens hoofd en lichaam terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, te weten 6 gebroken tanden en/of een zware hersenschudding en/of een gebroken neus en/of diverse andere verwondingen en/of blauwe plekken;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft zij gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, in het geval een gevangenisstraf wordt opgelegd, geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de raadsman verzocht een taakstraf op te leggen, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld. Dit geweld heeft fors letsel veroorzaakt bij het slachtoffer. Los van de vraag hoe de confrontatie is ontstaan en wie daarin welk aandeel heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat verdachte anders had kunnen en ook had moeten handelen. Dat heeft hij niet gedaan. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Hiermee heeft hij bij het slachtoffer veel pijn en angst veroorzaakt. Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaring die tijdens de zitting door de partner van het slachtoffer namens hem is voorgelezen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat geweld in de openbare ruimte bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 18 maart 2022 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank houdt hier rekening mee bij het opleggen van de straf.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting die zijn vastgesteld in het binnen de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten wijzen in het geval van openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, in beginsel naar een taakstraf van 150 uren bij een first offender.
Verdachte heeft zich echter eerder schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit, zodat de rechtbank dat in zijn nadeel meeweegt. Bovendien betekent deze eerdere veroordeling dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, waardoor het enkel opleggen van een taakstraf niet mogelijk is.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij na dit delict blijkens de justitiële documentatie geen nieuwe strafbare feiten meer heeft gepleegd en dat hij tijdens zijn schorsing, die goed is verlopen, een agressie training heeft gevolgd en afgerond. Bovendien weegt de rechtbank in de bepaling van de strafoplegging mee dat het slachtoffer ook een aandeel lijkt te hebben gehad in het ontstaan van de confrontatie.
Met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak overweegt de rechtbank nog het volgende. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 10 augustus 2019, de datum waarop verdachte is aangehouden en voor het eerst is verhoord. Het eindvonnis dateert van 10 mei 2022. Het is de rechtbank niet gebleken dat er sprake was van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor voornoemd. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met acht maanden, overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren.
In het licht van normbevestiging zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 126.038,04. Dit bedrag bestaat uit € 120.038,04 materiële schade en € 6.000,--immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de materiële schade verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu dit een te grote belasting is voor het strafproces. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd het bedrag te matigen tot een bedrag van € 4.000,--.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gezocht de vordering geheel buiten beschouwing te laten of niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de raadsman, ten aanzien van het immateriële deel, verzocht dit te matigen. Ten aanzien van het materiële deel heeft de raadsman verzocht dit niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank zal de hoogte van de geleden schade echter op een lager bedrag vaststellen dan is gevorderd, nu de mogelijkheid bestaat dat de benadeelde partij ook een eigen aandeel in het geheel heeft gehad. Daarover bestaat op dit moment teveel onduidelijkheid. De rechtbank acht daarom op dit moment een immateriële schadevergoeding van € 2.500,-- billijk voor de bij de benadeelde partij vastgestelde schade. Nu onduidelijk is welke schade het gevolg is van het handelen van verdachte (het stompen tegen het hoofd van [slachtoffer] ) dan wel van het handelen van de medeverdachte (het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] ) en de wijze waarop dit handelen is ten laste gelegd en bewezen verklaard, zal de rechtbank dit bedrag splitsen en beide verdachten veroordelen in een gelijk deel. Concluderend zal de rechtbank in de zaak van verdachte een bedrag van € 1.250,--toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2019. Voor het resterende bedrag wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Materiële schade
Ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat dit, gelet op de in een zeer laat stadium overgelegde onderbouwing en de verweren die daartegen ter terechtzitting zijn gevoerd, een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in deze vordering.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 90 (negentig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze straf
86 (zesentachtig) dagenniet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.250,--, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van
€ 1.250,-- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 3 augustus 2019 tot dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 1.250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met 22 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en J. van Zeijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Doorman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 mei 2022.
mr. V.C. Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Almere, in elk geval in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft
getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Almere
openlijk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats, te weten op de [straatnaam 1]
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer] ten val te brengen en/of meermalen te
slaan/stompen/schoppen/trappen tegen diens hoofd en lichaam
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten
gevolge heeft gehad, te weten 6 gebroken tanden en/of een zware hersenschudding
en/of een gebroken neus en/of wazig zicht en/of diverse andere verwondingen
en/of blauwe plekken;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 september 2019 genummerd
2.Pagina 215 e.v.
3.Pagina 1113 e.v.
4.Pagina 1023 e.v.