In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.J. Bakker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door I. Postma. Eiseres had een Ziektewetuitkering die per 25 november 2020 door verweerder werd beëindigd. Dit besluit volgde op een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat eiseres weer geschikt was voor haar eigen werk. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en voldoende rekening hielden met haar beperkingen.
De rechtbank behandelde het beroep op 30 maart 2022 en weigerde het verzoek van eiseres om aanhouding van de behandeling, omdat zij niet tijdig de benodigde medische informatie had ingediend. De rechtbank benadrukte dat medische rapporten aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen en dat eiseres zelf onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat haar medische situatie niet correct was beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de beëindiging van de uitkering terecht was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg in haar verzoek om de beëindiging van de Ziektewetuitkering ongedaan te maken. De uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken, en is openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.