ECLI:NL:RBMNE:2022:1783

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 1387
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met urgentieverklaring voor woningzoekenden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van een woningzoekende om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, waarin haar aanvraag voor een urgentieverklaring werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld tijdens een zitting, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. In de overwegingen werd benadrukt dat de urgentieaanvraag van verzoekster was afgewezen op basis van het bindingsvereiste, een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter oordeelde dat er op dat moment geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat het bezwaar niet een redelijke kans van slagen had. Er waren nog te veel openstaande vragen die in de bezwaarfase behandeld konden worden.

Daarnaast werd opgemerkt dat verzoekster mogelijk tot een categorie woningzoekenden behoort waarvoor het bindingsvereiste niet geldt, maar dat dit niet voldoende was onderbouwd. Ook het beroep op de hardheidsclausule werd genoemd, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar, zoals dat nu voorlag, niet voldoende kans van slagen had. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden erop gewezen dat er geen mogelijkheid was om tegen deze mondelinge uitspraak in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1387
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verweerster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Verheij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen waarmee wordt bepaald dat zij, zolang de bezwaarprocedure nog loopt, een urgentieverklaring heeft. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en weegt daarbij de belangen van partijen af. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er op dit moment geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
3. De urgentieaanvraag van verzoekster is afgewezen op basis van een algemene voorwaarde, namelijk het bindingsvereiste. Het bindingsvereiste is één van de eerste voorwaarden waar verweerder naar kijkt of iemand in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Vervolgens zijn er inhoudelijke voorwaarden waar verweerder aan toetst. Dat betekent dat er best wel wat hordes zijn die moeten worden genomen voordat een urgentieverklaring kan worden afgegeven. De voorzieningenrechter kan die hordes op dit moment niet nemen. Daarvoor ligt er nog teveel open, wat in de bezwaarfase kan worden behandeld.
4. Eén van die dingen die in de bezwaarfase nader kan worden onderzocht, is of verzoekster behoort tot een categorie woningzoekenden waarvoor het bindingsvereiste niet geldt. Dat is bijvoorbeeld aan de orde als iemand in verband met problemen van relationele aard of geweld de woonruimte heeft verlaten en daarom verblijft in een tijdelijke voorziening voor opvang .1 De voorzieningenrechter vindt dat daarvan niet alleen sprake kan zijn als iemand verblijft in een blijf-van-mijn-lijfhuis. In de Memorie van Toelichting op de wet [1] worden weliswaar in dit verband blijf-van-mijn-lijfhuizen genoemd, maar de wettekst en toelichting sluiten niet uit dat iemand ook buiten de blijf-van-mijn-lijfhuizen om in een tijdelijke voorziening voor opvang kan zitten, omdat diegene in verband met problemen van relationele aard of geweld de woonruimte heeft verlaten. Gelet op wat door verzoekster is aangevoerd, is het op dit moment echter niet duidelijk genoeg dat zij de woonruimte heeft moeten verlaten vanwege geweld of relationele aard. Dit kan in de bezwaarfase verder aan de orde komen en eventueel door verzoekster nader worden toegelicht en onderbouwd.
5. Een ander punt dat in de bezwaarfase aan de orde kan komen, is het beroep van verzoekster op de hardheidsclausule. In het bestreden besluit staat dat verzoekster zich onvoldoende onderscheidt van andere woningzoekenden en dat niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie. Er staat niet nader toegelicht waarom dit in het specifieke geval van verzoekster zo is. Dit is een motiveringsgebrek, maar dat betekent niet dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en dat de gevraagde voorziening moet worden toegewezen. In de bezwaarfase kan het geconstateerde motiveringsgebrek namelijk worden hersteld.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar, zoals dat nu voorligt, niet een redelijke kans van slagen heeft. Op dit moment ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen in de zin dat aan verzoekster een urgentieverklaring wordt verleend.
7. Het verzoek wordt afgewezen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn erop gewezen dat er geen mogelijkheid is om tegen deze mondelinge uitspraak op te komen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 32 271, 2009-2010, nr. 3.