ECLI:NL:RBMNE:2022:1779

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8876350 \ AT VERZ 20-1049 en 9091142 AT VERZ 21-256 en 9091143 AT VERZ 21-257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van loonverzoek en verzetschriften in nalatenschapsprocedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een procedure die betrekking heeft op de nalatenschap van [D], die in 2016 is overleden. De vereffenaar, mr. [A], had een verzoek ingediend tot vaststelling van haar loon en goedkeuring van haar slotdeclaratie. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de nalatenschap, waarbij [B] en [C] verzet aantekenden tegen de gedeponeerde uitdelingslijst en rekening en verantwoording. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vereffenaar haar verzoek tot vaststelling van loon niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vereffenaar in deze positieve nalatenschap geen rekening en verantwoording hoefde af te leggen. De kantonrechter oordeelde dat de vereffenaar geen verzoek meer kon indienen, omdat de vereffening al was geëindigd. De kantonrechter heeft ook het verzet van [B] en [C] niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen eigen belang was dat de toepassing van artikel 4:218 BW rechtvaardigde. De beslissing houdt in dat de vereffenaar geen recht heeft op het gevraagde loon en dat de bezwaren van de erfgenamen niet gegrond zijn. De kantonrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en de zaak is afgesloten met de mogelijkheid voor de vereffenaar om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummers: 8876350 \ AT VERZ 20-1049 en 9091142 AT VERZ 21-256
en 9091143 AT VERZ 21-257
Beschikking d.d. 17 maart 2022
Inzake
I. het verzoek tot vaststelling van loon (8876350) van
mr. [A] ,werkzaam bij [notariskantoor] te [plaatsnaam 1] , hierna verzoekster of vereffenaar
en
II. het verzet (9091142) als bedoeld in artikel 4:218 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tegen de gedeponeerde uitdelingslijst en rekening en verantwoording, hierna verzet, ingesteld door
[B],
wonende te [woonplaats 1] ,
gemachtigde mr. M.A. Kanning,
verder te noemen [B (voornaam)] ,
en
III. het verzet (9091143) als bedoeld in artikel 4:218 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tegen de gedeponeerde uitdelingslijst en rekening en verantwoording, hierna verzet,
ingesteld door
[C] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde mr. M.J. Drost,
verder te noemen [C (voornaam)] .
Dit verzoek en beide verzetschriften zijn ingediend in de nalatenschap van:
[D], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1933, overleden te [plaatsnaam 2] op [overlijdensdatum] 2016, laatste woonplaats [.] , hierna te noemen erflater.
Belanghebbende in deze procedure is:
[E] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
verder te noemen [E (voornaam)] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de brief van de vereffenaar van 21 oktober 2020, ter griffie ingekomen op 26 oktober 2020, met als bijlagen:
 de boedelbeschrijving (8838561) per overlijdensdatum van de erflater,
 de rekening en verantwoording (8838563) met mutaties vanaf overlijdensdatum tot en met 21 oktober 2020,
 een uitdelingslijst,
 een declaratie van verzoekster van € 12.510,61 over het tijdvak van 1 januari 2019 tot en met 4 februari 2020,
 een (slot-)declaratie van verzoekster van € 3.996,51 over het tijdvak van 5 februari 2020 tot en met 20 oktober 2020 en
 een declaratie van [advocatenkantoor] van 14 juli 2020 ten bedrage van € 3.091,55;
  • het verzoek vaststellen slotdeclaratie (8876350), ingekomen op 11 november 2020;
  • het verzetschrift van [B (voornaam)] , ingekomen ter griffie op 18 november 2020;
  • het verzetschrift van [C (voornaam)] , ingekomen ter griffie op 19 november 2020;
  • het verweerschrift van verzoekster, ingekomen ter griffie op 23 september 2021.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 oktober 2021. Hierbij zijn verschenen:
  • de vereffenaar met haar kantoorgenoot mevrouw [F] ,
  • [B (voornaam)] met haar gemachtigde,
  • [C (voornaam)] met haar gemachtigde en haar partner,
  • [E (voornaam)] met haar partner.
Van het verloop van de zitting is aantekening gehouden. Ter zitting zijn door mr Kanning spreekaantekeningen en door [C (voornaam)] twee blaadjes met aantekeningen over het aangetroffen contant geld overhandigd aan de kantonrechter.
1.3.
De kantonrechter heeft aan het slot van de zitting de zaak aangehouden tot 1 december 2021 om partijen in staat te stellen hun onderlinge geschillen te regelen. De kantonrechter heeft vervolgens kennisgenomen van een op 1 november 2021 ter griffie ontvangen kopie van het bericht van de vereffenaar aan de familie [achternaam van B, C, D, E] van 28 oktober 2021 (met 11 bijlagen), een brief van [E (voornaam)] , ingekomen op 30 november 2021, een brief van mr Kanning, ingekomen op 6 december 2021 en een brief van mr Drost ingekomen op 8 december 2021.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[B (voornaam)] , [C (voornaam)] en [E (voornaam)] zijn de enige erfgenamen van hun vader [D] . Zij hebben zijn nalatenschap beneficiair aanvaard. Op verzoek van [C (voornaam)] heeft de rechtbank op 16 juni 2017 mr. [A] benoemd tot vereffenaar.
2.2.
De kantonrechter heeft op 28 maart 2019 aan de vereffenaar een voorschot op haar loon toegekend van € 24.402,92 exclusief BTW voor de periode vanaf benoeming tot 31 december 2018.
2.3.
De kantonrechter heeft in 2019 aanwijzingen gegeven over de ontruiming van de woning van erflater en over de koopsom waarvoor de woning mag worden verkocht en geleverd. De woning is op 1 november 2019 verkocht en geleverd. De vereffenaar heeft de kosten van de verkoop uit de opbrengst betaald.
2.4.
[B (voornaam)] heeft in 2019 aan de rechtbank verzocht om de vereffenaar te schorsen en te ontslaan en om de vereffenaar te veroordelen gegevens over te leggen. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen bij beschikking van 6 november 2019. [B (voornaam)] heeft tegen deze beslissing hoger beroep aangetekend. Bij beschikking van 4 augustus 2020 heeft het Hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1.
Verzoekster vraagt op grond van artikel 4:206 lid 3 BW om vaststelling van het uurloon dat zij heeft gehanteerd en goedkeuring van haar slotdeclaratie, die zij bij haar brief van 21 oktober 2020 heeft gevoegd.
3.2.
Uit de verzetschriften leidt de kantonrechter af dat [B (voornaam)] primair aanvoert dat de vereffenaar geen verzoeken meer kan doen omdat de vereffening is geëindigd. [B (voornaam)] en [C (voornaam)] maken (verder) bezwaar tegen de declaraties van de vereffenaar en de door de vereffenaar daarover afgelegde verantwoording. Daarnaast wijzen [C (voornaam)] en [B (voornaam)] op enkele posten in de boedelbeschrijving en rekening en verantwoording die onjuist zouden zijn. Die posten zijn tijdens de zitting besproken en die hebben tussen partijen geleid tot de volgende conclusies/ intrekkingen/correcties:
  • De kosten van een dwangbevel GBLT 2019 ad € 66,-- zal de vereffenaar voor eigen rekening nemen.
  • De contanten van € 29,-- die door [C (voornaam)] op 7 november 2018 zijn gevonden, zijn wel vermeld in de rekening en verantwoording. [C (voornaam)] heeft dit punt ingetrokken.
  • Volgens [C (voornaam)] hebben [E (voornaam)] en zij contanten aangetroffen waarvan [E (voornaam)] een bedrag van € 6.140,-- heeft uitgegeven terwijl het overige is gestort. De boedel heeft dus nog een vordering tot dat bedrag op [E (voornaam)] . [E (voornaam)] heeft dit tijdens de zitting erkend. Deze vordering was niet vermeld in de boedelbeschrijving en de vereffenaar past deze hierop aan, waarbij zij ook een telfout verbetert, waarna het totaalbedrag van de gevonden contanten € 61.280,-- beloopt. Daarvan is € 55.140,-- gestort en bestaat voor € 6.140,-- een vordering op [E (voornaam)] .
  • Omdat publicatie in de digitale Staatscourant kosteloos plaatsvindt, trekt [C (voornaam)] haar bezwaar op dit punt in.
  • Van inschakeling van een boedelnotaris of declaratie van kosten ter zake is geen sprake geweest. [B (voornaam)] trekt haar bezwaar op dit punt in.
Per saldo resteren bezwaren van [B (voornaam)] en [C (voornaam)] tegen de declaraties van de vereffenaar, onder meer in verband met (de betwiste noodzaak van) procedures, bijvoorbeeld op het punt van de in 2.3 genoemde aanwijzingen en het in 2.4. genoemde hoger beroep.

4.De overwegingen

4.1.
De vereffenaar heeft haar verzoek tot vaststelling van loon ingediend op
11 november 2020 en daarmee circa twee weken ná het indienen van uitdelingslijst, rekening en verantwoording en declaraties bij haar brief van 21 oktober 2020. Op de uitdelingslijst heeft zij geen andere schulden vermeld dan de bijgevoegde declaraties van haarzelf en van [advocatenkantoor] .
4.2.
De vereffenaar stelt dat zij haar verzoek baseert op artikel 4:206 lid 3 BW. Dit artikel houdt in dat een door de rechter benoemde vereffenaar recht heeft op loon dat door de kantonrechter voor het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld. De vaststelling van het loon gaat daarmee volgens dit artikel vooraf aan de indiening ter griffie van de uitdelingslijst en rekening en verantwoording als vermeld in art. 4:218 BW. Het bedoelde loon moet worden begrepen als het loon over de volledige periode van het werken als vereffenaar, dus inclusief voorschotten. De vaststelling van het loon is een aangelegenheid tussen kantonrechter en vereffenaar. [1] Het loon komt vervolgens als schuld op de uitdelingslijst te staan, waarna iedere belanghebbende verzet kan aantekenen op grond van artikel 4:218 lid 3 BW of - indien geen uitdelingslijst wordt gedeponeerd omdat alle schulden kunnen worden voldaan zoals bedoeld in van artikel 4:221 BW – het loon kan ter discussie worden gesteld in het kader van de af te leggen rekening en verantwoording (artikel 4:221 lid 3 BW jo 4:161 jo 1:374 BW).
De door de vereffenaar gevolgde aanpak lijkt te beogen om de weg van artikel 4:218 BW te volgen die is voorgeschreven voor een nalatenschap waarin nog schulden aanwezig zijn die moeten worden voldaan, maar tegelijk handelt zij in afwijking daarvan. Dat roept de vraag op welke aanpak hier aan de orde is.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat in deze nalatenschap bij het opstellen van de (concept) boedelbeschrijving van 18 juni 2018 al duidelijk was dat behoudens de uitvaartkosten (en de kosten van de vereffenaar) geen schulden in deze nalatenschap bestonden. [2] De boedelbeschrijving die door de vereffenaar bij haar brief van 21 oktober 2020 is overgelegd, bevestigt het beeld van een ruimschoots positieve nalatenschap waaruit de door de vereffenaar opgevoerde resterende vereffeningskosten zonder probleem voldaan zouden kunnen worden. De vereffenaar heeft desalniettemin bij haar brief van 21 oktober 2020 naast de boedelbeschrijving ook een uitdelingslijst en rekening en verantwoording ingediend. Zij heeft geen toelichting gegeven waarom zij dit heeft gedaan. Ook in haar verweer en tijdens de zitting is haar belang niet naar voren gekomen, hoewel de kantonrechter op de zitting als voorlopig oordeel heeft aangegeven dat in de situatie van deze positieve nalatenschap zonder verdere schulden gelet op artikel 4:221 lid 2 BW geen rekening en verantwoording en uitdelingslijst neergelegd behoeven te worden en partijen de gelegenheid hadden daarop te reageren. Dat de vereffenaar zonder enige toelichting “om haar moverende redenen” zou kunnen kiezen om in deze situatie toch de weg van artikel 4:218 BW te volgen, is naar het oordeel van de kantonrechter onjuist. Aan deze route zijn immers voor (hier) de erven nadelen verbonden zoals beperkingen wat betreft hun rechtsmiddel en de neerlegging ter kennisneming van een ieder van stukken over de nalatenschap in een situatie waarin daarvoor geen aanleiding is met het oog op belangen van derden. [3] Naar het oordeel van de kantonrechter dient in deze situatie van een (ruim) overschot de vereffenaar, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4:221 lid 3 BW in samenhang met artikel 4:226 BW en 4:161 BW, rekening en verantwoording af te leggen aan de erven. [4]
De vereffeningskosten, waarin begrepen het loon van de vereffenaar, komen in dat kader aan de orde en zullen toegelicht en bepaald moeten worden. Ontstaan daarbij geschillen dan kunnen die aan de kantonrechter worden voorgelegd op grond van artikel 4:161 BW in samenhang met 1: 374 lid 2 BW. Het enkele feit dat de vereffenaar hier stukken bij de griffie indient onder de noemer van rekening en verantwoording en uitdelingslijst maakt dit niet anders.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de slotsom dat voor het onderhavige verzoek tot vaststelling van het loon en de declaratie(s) door de kantonrechter op de voet van artikel 4:206 lid 3 BW in ieder geval geen plaats is. De vereffenaar zal in dat verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.4.
[B (voornaam)] heeft (primair) betoogd dat de vereffening al is geëindigd. Er kan volgens haar geen enkel verzoek meer worden gedaan door mr. [A] omdat deze geen vereffenaar meer is. Dat standpunt houdt naar het oordeel van de kantonrechter alleen al geen stand omdat ook een vereffenaar die zijn/haar vereffeningswerkzaamheden heeft afgerond enerzijds nog rekening en verantwoording daarover dient af te leggen maar anderzijds ook recht heeft op loon voor verrichte werkzaamheden met inachtneming van de gebruikelijke grenzen waaronder redelijkheid en noodzakelijkheid. De hierboven genoemde weg naar de kantonrechter in geval van geschillen over de rekening en verantwoording staat bijvoorbeeld nog voor de vereffenaar open. Dit betoog van [B (voornaam)] wordt derhalve verworpen.
4.5.
[B (voornaam)] en [C (voornaam)] hebben verzet aangetekend tegen de rekening en verantwoording en uitdelingslijst. Verzet is enkel mogelijk in de situatie waarin artikel 4:218 BW van toepassing is. Daarvan is hier, zoals hiervoor overwogen, geen sprake. Er is ook bij hen niet gebleken van een eigen belang waarom hier artikel 4:218 BW van toepassing zou moeten worden geacht. Alle door hen gestelde vragen en aangevoerde bezwaren passen in het kader van een rekening en verantwoording die door de vereffenaar aan hen afgelegd moet worden. Daarom zal het verzet van [B (voornaam)] en [C (voornaam)] eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.6.
Uit de na de zitting ontvangen brieven komt naar voren dat de vereffenaar de boedelbeschrijving en rekening en verantwoording heeft aangepast in lijn met hetgeen hiervoor bij 3.2 is overwogen. Zij heeft daarnaast aan de erven de twee declaraties toegezonden die voorafgingen aan de bij haar brief van 21 oktober 2020 gevoegde declaraties. Verder heeft zij een vijfde declaratie van € 5.341,64 bijgevoegd over het tijdvak van 21 oktober 2020 tot en met 27 oktober 2021. Zij heeft de uitdelingslijst en de boedelbeschrijving aan het slot aangevuld met die vijfde declaratie. De erven hebben vervolgens aan de kantonrechter laten weten dat er geen overeenstemming is bereikt met de vereffenaar over haar beloning. [B (voornaam)] en [C (voornaam)] hebben de kantonrechter verzocht om -kort samengevat- te beslissen in lijn met hetgeen tijdens de zitting is besproken en hierboven is overwogen. [E (voornaam)] heeft de kantonrechter -kort samengevat- laten weten dat zij kan instemmen met de door de vereffenaar aangepaste stukken. Zij merkt op dat zij geen partij is maar dat zij wel haar erfdeel door alle procedures van de anderen ziet verdampen en dat deze procedures haar veel tijd en negatieve energie kosten. Zij zou graag een voorschot ontvangen en hoopt dat de kantonrechter het geschil kan oplossen. De brieven van de partijen bieden daartoe echter geen aanknopingspunt voor de kantonrechter.
4.7.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak een proceskostenveroordeling uit te spreken.

5.Beslissing

5.1.
verklaart het verzoek van de vereffenaar niet-ontvankelijk;
5.2.
verklaart de verzetschriften van [B (voornaam)] en [C (voornaam)] niet-ontvankelijk;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen de beslissing onder 5.1. kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Dit hoger beroep staat uitsluitend open voor de vereffenaar. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend. Tegen de beslissing onder 5.2. kan binnen acht dagen na de dag van de uitspraak cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Voetnoten

1.Zie onder meer Hof Den Haag ECLI:NL:GHDHA:2018:1678
2.Zie beschikking rechtbank Midden-Nederland van 6 november 2019 onder 3.7.
3.Vergelijk artikel 4:211 lid 4 BW dat met het oog op dit nadeel is geschreven.
4.Zie ook het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden in zijn beslissing van 4 augustus 2020 onder 3.5.