In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 2] zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen, opgelegd op 11, 12, 13, 14 en 17 augustus 2021, varieerden in hoogte van € 66,50 tot € 72,74. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de uitspraken op bezwaar zijn door de rechtsvoorganger van verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn aanvullende gronden van bezwaar niet zijn meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank heeft op 3 mei 2022 de zaak behandeld tijdens een online zitting. Eiser was aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, omdat eiser tijdig een brief heeft gestuurd naar de rechtsvoorganger van verweerder. Inhoudelijk heeft de rechtbank echter geoordeeld dat eiser geen gelijk krijgt, omdat hij op de dagen van de naheffingsaanslagen op een betaald parkeerterrein stond zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat de rechtsvoorganger van verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvullende gronden van bezwaar niet in de beoordeling te betrekken.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze uitspraken in stand gelaten. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.