2.6.In het Samenlevingscontract staat onder andere:
‘Vooropstelling:
De comparanten verklaarden:
- dat zij een affectieve relatie hebben en dat zij sinds een november
negentienhonderd negen en negentig samenwonen en sedertdien een gemeenschappelijke huishouding voeren;
- dat zij blijkens akte op negentien juli tweeduizend zes verleden voor de notaris genoemd in het hoofd dezer akte een samenlevingscontract zijn aangegaan;
- dat zij vorenbedoeld samenlevingscontract algeheel willen wijzigen;
- dat in artikel 14 van vorenbedoeld samenlevingscontract een verrekening van inkomsten is overeengekomen en dat ter zake over en weder is voldaan aan alle mogelijke rechten en verplichtingen voortvloeiend uit gemeld artikel 14 en dat zij ter uitvoering van gemeld artikel 14 niets meer van elkander hebben te vorderen en elkaar over en weder volledig kwiteren;
- dat zij de vermogensrechtelijke gevolgen van hun gemeenschappelijke huishouding met ingang van de dag na heden als volgt willen regelen:
Gemeenschappelijke huishouding
Artikel 3
(…)
Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. (…)
Het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. (…)
Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
(…)
(…)
Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de
aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend.
Einde
Artikel 7:
Deze overeenkomst eindigt:
(…)
d) Indien, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.
Deling waarde woning
Artikel 13
1. Partijen verklaren dat de woning (…) welke op heden dient tot gemeenschappelijk hoofdverblijf van partijen eigendom is van de heer [gedaagde] (…).
2. Ten aanzien van de woning zijn partijen overeengekomen dat bij beëindiging van deze overeenkomst (ook door overlijden), bij faillissement van de partij die eigenaar is van de woning en bij vervreemding van de woning, de waarde van de woning in het economisch verkeer (in leeg opleverbare staat) tussen partijen zal worden verdeeld dan wel verrekend alsof beide partijen eigenaar zijn van de woning, ieder voor de helft, en dat partijen tevens zijn overeengekomen dat eventuele geldschulden aangegaan ter financiering, onderhoud en verbetering van de woning door partijen worden gedragen, ieder voor de helft, alsof zij beiden schuldenaar zijn.
3. Vervreemding van de woning mag alleen geschieden met instemming van beide partijen.
4. De reden ten grondslag liggend aan de afspraak in voorgaande leden is dat de financieringslasten en zakelijke en gebruikerslasten van de woning alsmede onderhouds- en verbeteringskosten behoren tot de huishoudelijke kosten en hierin wordt bijgedragen door beide partijen naar draagkracht. Voorts zien partijen de afspraak als voldoening aan een tussen partijen over en weder bestaande dringende verplichting van moraal en fatsoen.
5. Het in voorgaande leden bepaalde zal tevens gelden voor een toekomstige woning welke partijen zal dienen tot gemeenschappelijk hoofdverblijf, terwijl deze woning enkel en alleen eigendom is van één van de partijen.’