ECLI:NL:RBMNE:2022:1769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
C/16/515288 / HL ZA 21-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de waarde van een woning tussen ex-samenlevers met samenlevingscontract

In deze zaak gaat het om de verdeling van de waarde van een woning tussen twee ex-samenlevers die een samenlevingscontract hebben afgesloten. De partijen, [eiseres] en [gedaagde], hebben een affectieve relatie gehad sinds 1998/1999 en waren samen eigenaar van een appartement dat zij verhuurden. Na hun breuk in juni 2015 zijn er geschillen ontstaan over de verdeling van de opbrengst van het appartement en de waarde van de woning die eigendom is van [gedaagde]. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 4 mei 2022 geoordeeld dat er onvoldoende informatie is om een eindbeslissing te nemen. De partijen moeten zich uitlaten over de waardepeildatum en de waarde van de woning, en er moet een deskundige worden benoemd om de waarde van de woning te taxeren. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] over het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de verkoop van de woning afgewezen, terwijl de vorderingen van [gedaagde] om vergoeding van privégelden en achterstallige rente zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De zaak is verwezen naar een rolzitting om verdere stappen te bespreken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/515288 / HL ZA 21-14
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.R. Roethof te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.E. Tonningen te Hilversum.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 maart 2021 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis in conventie,
  • de mondelinge behandeling van 4 maart 2022,
  • de spreekaantekeningen namens [eiseres] ,
  • de spreekaantekeningen namens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad sinds 1998/1999.
2.2.
Op 11 januari 2000 hebben partijen een koop- en aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot een appartement aan de [adres 1] in ( [postcode 1] ) [plaats 1] (hierna: het Appartement). Partijen waren samen eigenaar van het Appartement en verhuurden het aan derden.
2.3.
Partijen woonden zelf voor het laatst in de woning aan de [adres 2] in ( [postcode 2] ) [plaats 2] (hierna: de Woning).
2.4.
De Woning is eigendom van [gedaagde] . [gedaagde] heeft de Woning van zijn vader voor
€ 311.747,00 gekocht op 28 december 2005 en in februari 2006 is de woning geleverd. Voor de financiering van de woning heeft [gedaagde] bij zijn ouders een hypotheeklening van
€ 246.192,10 afgesloten. Ook hebben partijen gezamenlijk een hypotheeklening afgesloten bij de Fortis ASR Bank (nu de Florius Bank) voor een bedrag van € 150.000,00 waarvan zij
€ 88.500,00 hebben opgenomen.
2.5.
Op 27 maart 2009 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten (hierna: het Samenlevingscontract).
2.6.
In het Samenlevingscontract staat onder andere:
Vooropstelling:
De comparanten verklaarden:
- dat zij een affectieve relatie hebben en dat zij sinds een november
negentienhonderd negen en negentig samenwonen en sedertdien een gemeenschappelijke huishouding voeren;
- dat zij blijkens akte op negentien juli tweeduizend zes verleden voor de notaris genoemd in het hoofd dezer akte een samenlevingscontract zijn aangegaan;
- dat zij vorenbedoeld samenlevingscontract algeheel willen wijzigen;
- dat in artikel 14 van vorenbedoeld samenlevingscontract een verrekening van inkomsten is overeengekomen en dat ter zake over en weder is voldaan aan alle mogelijke rechten en verplichtingen voortvloeiend uit gemeld artikel 14 en dat zij ter uitvoering van gemeld artikel 14 niets meer van elkander hebben te vorderen en elkaar over en weder volledig kwiteren;
- dat zij de vermogensrechtelijke gevolgen van hun gemeenschappelijke huishouding met ingang van de dag na heden als volgt willen regelen:
Gemeenschappelijke huishouding
Artikel 3
(…)
Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. (…)
Het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. (…)
Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
Artikel 4
(…)
(…)
Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de
aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend.
Einde
Artikel 7:
Deze overeenkomst eindigt:
(…)
d) Indien, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.
Deling waarde woning
Artikel 13
1. Partijen verklaren dat de woning (…) welke op heden dient tot gemeenschappelijk hoofdverblijf van partijen eigendom is van de heer [gedaagde] (…).
2. Ten aanzien van de woning zijn partijen overeengekomen dat bij beëindiging van deze overeenkomst (ook door overlijden), bij faillissement van de partij die eigenaar is van de woning en bij vervreemding van de woning, de waarde van de woning in het economisch verkeer (in leeg opleverbare staat) tussen partijen zal worden verdeeld dan wel verrekend alsof beide partijen eigenaar zijn van de woning, ieder voor de helft, en dat partijen tevens zijn overeengekomen dat eventuele geldschulden aangegaan ter financiering, onderhoud en verbetering van de woning door partijen worden gedragen, ieder voor de helft, alsof zij beiden schuldenaar zijn.
3. Vervreemding van de woning mag alleen geschieden met instemming van beide partijen.
4. De reden ten grondslag liggend aan de afspraak in voorgaande leden is dat de financieringslasten en zakelijke en gebruikerslasten van de woning alsmede onderhouds- en verbeteringskosten behoren tot de huishoudelijke kosten en hierin wordt bijgedragen door beide partijen naar draagkracht. Voorts zien partijen de afspraak als voldoening aan een tussen partijen over en weder bestaande dringende verplichting van moraal en fatsoen.
5. Het in voorgaande leden bepaalde zal tevens gelden voor een toekomstige woning welke partijen zal dienen tot gemeenschappelijk hoofdverblijf, terwijl deze woning enkel en alleen eigendom is van één van de partijen.’
2.7.
In juni 2015 zijn partijen uit elkaar gegaan. [eiseres] heeft toen de Woning verlaten. Het Appartement is bij het einde van de relatie tussen partijen verkocht en de opbrengst daarvan staat in depot. Het Appartement heeft € 267.331,00 opgebracht. Er resteert na aflossingen nog € 166.616,87 in depot bij de notaris.
2.8.
Tot op heden hebben partijen niet met elkaar afgerekend met betrekking tot de Woning, het Appartement en de bijbehorende lasten.
3. Het geschil
In conventie
3.1.
[eiseres] vordert samengevat en na eisvermeerdering - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. te bepalen dat de Woning binnen een week na het vonnis door één van de volgende makelaars wordt getaxeerd: [makelaarskantoor 1] in [plaats 3] , [makelaarskantoor 2] en [makelaarskantoor 3] in [plaats 4] , [makelaarskantoor 4] in [plaats 5] of een door de rechtbank te benoemen makelaar,
II. [eiseres] te machtigen, bij nalatigheid of weigeren van [gedaagde] tot het laten verrichten van een taxatie, de Woning op kosten van [gedaagde] te doen betreden voor een taxatie, door inschakeling van een deurwaarder en de sterke arm,
III. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] binnen twee weken na het vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, het aandeel van [eiseres] in de overwaarde van de Woning te betalen, zijnde een bedrag van € 81.626,50 of de helft van de overwaarde zoals de onder I te benoemen makelaar taxeert, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het vonnis tot aan voldoening,
IV. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na het vonnis bij de Florius Bank te bewerkstelligen dat [eiseres] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de nakoming van de verplichtingen uit de hypothecaire geldlening voor de financiering van Woning,
Subsidiair:
V. Voor zover [gedaagde] niet tijdig aan het verzochte onder II en / of III kan voldoen, de wijze van verdeling van de Woning te gelasten, in die zin dat de Woning zal worden verkocht aan een derde en dat de netto-opbrengst (de verkoopopbrengst na aflossing van de hypothecaire lening en de kosten van verkoop) tussen partijen bij helfte wordt verdeeld, of dat de hypothecaire restschuld door beide partijen voor de helft wordt gedragen,
VI. [gedaagde] te veroordelen na betekening van het vonnis tot het verlenen van zijn medewerking aan de verkoop en de eigendomsoverdracht van de Woning aan een derde en de verdeling van de netto-opbrengst daarvan door:
 binnen twee weken met [eiseres] een door de rechtbank aan te wijzen makelaar opdracht te geven de Woning te verkopen en daarbij opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen na instructie van de makelaar,
 al datgene te doen en na te laten wat op instructie van de makelaar nodig is om de Woning te verkopen, waaronder in ieder geval het laten taxeren van de Woning,
 mee te werken aan verkoop en notariële eigendomsoverdracht van de Woning,
 mee te werken aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de kosten voor verkoop, waaronder de makelaarscourtage en de schulden van de hypotheek,
 gezamenlijk met [eiseres] aan de notaris die de eigendomsoverdracht regelt opdracht te geven een eventuele netto opbrengst bij helfte te verdelen,
VII. te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] aan het geven van de opdracht aan de makelaar tot verkoop en de ondertekening van de verkoopopbrengst, als [gedaagde] zijn medewerking niet verleent,
VIII. te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte van volmacht, waarmee de Woning kan worden verkocht, als [gedaagde] zijn medewerking niet verleent,
Primair en subsidiair:
IX. [gedaagde] te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] met het gevorderde onder I, II, IV, V en VI in gebreke is gebleven, met een maximum van € 100.000,00,
X. [gedaagde] te gebieden binnen twee dagen na dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van het depot bij de notaris bij helfte, door mee te werken aan een eensluidende opdracht aan de notaris om aan de [eiseres] € 83.308,43 uit het depot uit te keren althans de helft van het op 27 september 2021 in depot gehouden bedrag, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de opdracht van [gedaagde] aan de notaris,
XI. te verklaren voor recht dat na uitkering van het onder X bedoelde bedrag aan [eiseres] de verdeling van de opbrengst van het appartement in [plaats 1] is voltooid en [gedaagde] terzake geen vorderingen op [eiseres] meer heeft,
XII. [gedaagde] te veroordelen in de (daadwerkelijke) advocaatkosten, proceskosten en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het vonnis tot aan de dag van betaling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert primair dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen of dat de vorderingen afgewezen moeten worden. Subsidiair concludeert [gedaagde] de vorderingen toe te wijzen zonder dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
In reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert - samengevat - om bij vonnis,
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] eigenaar is en blijft van de Woning en dat partijen de waardeontwikkeling in de periode tussen 2006 en 2015 met elkaar moeten afrekenen op zo’n wijze dat (primair) [eiseres] aan [gedaagde] voor de waardedaling een bedrag van € 107.500,00 moet betalen en (subsidiair) dat een gecertificeerde makelaar/taxateur de waarde van de woning op de peildatum rond maart 2015 met bestemming landbouw bepaalt, waarbij het bedrag van de waardeontwikkeling ten opzichte van die waarde over de periode 2006 tot 2015 tussen partijen bij helfte wordt gedeeld/verrekend en dat [eiseres] wordt veroordeeld om aan [gedaagde] het bedrag van de waardeontwikkeling te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
II. te bepalen dat [gedaagde] dan het volledige bedrag van de hypothecaire geldlening bij zijn ouders van € 246.192,10 en bij de Fortis ASR/Florius Bank van
€ 88.500,00 zal dragen,
III. vast te stellen dat de achterstallige rentelasten van € 77.832,83 door [gedaagde] worden gedragen en dat [gedaagde] daardoor een vergoedingsrecht/vordering op [eiseres] heeft voor de helft van dit bedrag (€ 38.916,41) en om [eiseres] te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [gedaagde] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het vonnis tot aan de dag van betaling,
IV. te verklaren voor recht dat partijen in beginsel gerechtigd zijn geweest tot de helft van de verkoopopbrengst van het Appartement, maar daarbij:
V. te verklaren voor recht dat [eiseres] van haar aandeel in de verkoopopbrengst de aflossing aan de bank heeft gedaan voor € 34.400,00 en een betaling aan de moeder van [gedaagde] van € 66.312,97, en dat [eiseres] uit het depotbedrag - dat op dit moment € 166.598,50 is - nog € 901,00 krijgt en [gedaagde] € 165.696,00 uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst en de vergoedingsrechten/vorderingen van [gedaagde] op [eiseres] met betrekking tot de aankoopkosten van het Appartement en de door [gedaagde] verschuldigde rente vanwege de geldleningen aan zijn moeder en [eiseres] te veroordelen om van haar aandeel in de nog resterende verkoopopbrengst een bedrag van € 53.437,00 aan [gedaagde] te betalen (waarin het bedrag genoemd onder III is begrepen),
VI. te bepalen dat [gedaagde] de resterende leningen en achterstanden aan zijn ouders zal dragen en zonodig [gedaagde] toe te staan om de vorderingen die hij uit hoofde van zijn vergoedingsrechten/vordering op [eiseres] heeft, met haar te verrekenen,
VII. [eiseres] te veroordelen in de (daadwerkelijke) advocaatkosten, de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis tot aan de dag van betaling.
3.4.
[eiseres] voert verweer en concludeert dat [gedaagde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering of dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst voert [gedaagde] aan dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij in strijd handelt met artikel 21 Rv door niet alle tussen partijen gewisselde stukken bij de dagvaarding te voegen. Dit verweer slaagt niet. Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de feiten die van belang zijn voor de beslissing volledig en naar waarheid aan te voeren. Er is niet gebleken dat [eiseres] willens en wetens in strijd met deze waarheidsplicht heeft gehandeld. Bij conclusie van antwoord - of daarna - heeft [gedaagde] bovendien de mogelijkheid gehad zelf stukken in de procedure te brengen die hij relevant vindt. In het geval zou blijken dat er stukken zijn achtergehouden door [eiseres] die voor de beoordeling relevant zijn, dan kan de rechtbank daar inhoudelijk gevolgen aan verbinden. In dit geval leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid.
4.2.
Gelet op de ontvankelijkheid van [eiseres] worden de vorderingen in conventie en in reconventie hierna behandeld.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
4.3.
Op dit moment is er onvoldoende informatie om inhoudelijk op alle punten een eindbeslissing te nemen. Deze beslissing is daarom een tussenbeslissing.
4.4.
Over de waardepeildatum en de waarde van de Woning moet meer duidelijkheid komen. Dit betekent dat:
partijen de mogelijkheid krijgen zich bij akte uit te laten over de vraag wanneer partijen tot verdeling van het gemeenschappelijk vermogen zijn overgegaan, aan de hand waarvan de waardepeildatum voor de Woning zal worden bepaald.
er een makelaar/taxateur moet worden benoemd, die de waarde van de Woning op de nog vast te stellen peildatum zal taxeren.
4.5.
Over enkele onderwerpen hebben partijen al wel voldoende informatie gegeven om een oordeel te geven. In conventie betekent dit dat de vorderingen van [eiseres] over het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en over de verkoop van de Woning worden afgewezen. In reconventie betekent dit dat [gedaagde] geen vergoeding van [eiseres] kan vragen voor de privégelden die hij stelt te hebben gebruikt ter financiering van de Woning en het Appartement, en ook kan hij geen vergoeding vragen voor de achterstallige rente over 2000 tot en met 2015.
4.6.
Hierna worden deze conclusies uitgelegd.
De toelichting
4.7.
Partijen willen - kort gezegd - met elkaar afrekenen en de tussen hen bestaande onverdeeldheid beëindigen. De vorderingen in conventie en reconventie hangen met elkaar samen. Hierna worden de volgende vragen beantwoord. Waar mogelijk wordt direct toegelicht wat het antwoord op deze vragen concreet betekent voor de vorderingen in conventie en reconventie.
4.8.
De vragen die beantwoord moeten worden, zijn:
1. De Woning:
a. Welke peildatum moet gehanteerd worden bij het vaststellen van de waarde van de Woning?
b. Wat is de waarde van de Woning op de peildatum?
c. Is er een grondslag voor de vordering tot verkoop aan een derde door
[eiseres] ?
2. De hoofdelijke aansprakelijkheid: is [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld die voor de Woning is aangegaan bij de Fortis ASR Bank en zo ja, moet [gedaagde] het ontslag uit die hoofdelijke aansprakelijkheid bewerkstelligen?
3. Het Appartement:
a. Hoe dient de opbrengst van het Appartement verdeeld te worden?
b. Heeft [gedaagde] recht op vergoeding van eventueel ingebrachte privégelden bij de aankoop van het Appartement of de aflossing van de financiering voor het Appartement?
4) Is [eiseres] aansprakelijk voor eventuele achterstallige rente aan de ouders van [gedaagde] over de periode van 2000 tot en met 2015 over de leningen aangegaan voor de Woning en het Appartement?
De waardepeildatum en waarde van de Woning
Welke peildatum moet gehanteerd worden bij het vaststellen van de waarde van de woning?
Partijen moeten zich nader uitlaten over de datum waarop zij gestart zijn met de verdeling van het gezamenlijk vermogen
4.9.
Partijen verschillen van mening over de peildatum die gehanteerd moet worden bij het vaststellen van de waarde van de woning. [eiseres] vindt dat er gewaardeerd moet worden naar het moment van daadwerkelijke verdeling, zijnde het heden. [gedaagde] vindt dat er gewaardeerd moet worden naar de peildatum in juni 2015, het moment dat partijen uit elkaar zijn gegaan.
4.10.
Het uitgangspunt voor de waardering van de Woning is de waarde op het moment van feitelijke verdeling. Een andere peildatum is mogelijk als partijen dit hebben afgesproken of als dat voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. In dit geval hebben partijen afspraken gemaakt. In artikel 13 lid 2 van het Samenlevingscontract staat dat de waarde van de Woning in het economisch verkeer (in leeg opleverbare staat) bij het eindigen van het Samenlevingscontract verdeeld of verrekend wordt alsof partijen beiden eigenaar zijn van de Woning. Partijen verwijzen vervolgens naar artikel 9 lid 4 van het Samenlevingscontract, waarin staat dat per de dag van het eindigen van het Samenlevingscontract een staat van baten en schulden wordt opgesteld. Voor de waardepeildatum van de Woning is dus relevant op welke dag het Samenlevingscontract is geëindigd.
4.11.
In artikel 7 sub d van het Samenlevingscontract staat dat het Samenlevingscontract - onder andere - eindigt als partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd én zijn overgegaan tot het verdelen van hun gezamenlijke vermogen. Op de mondelinge behandeling hebben partijen erkend dat zij in juni 2015 uit elkaar zijn gegaan en dat [eiseres] toen de Woning heeft verlaten. Daarna hebben partijen geen (financieel) gezamenlijke huishouding meer gevoerd. Gelet hierop hebben partijen de overeenkomst feitelijk beëindigd in juni 2015. Partijen verschillen van mening over de vraag of zij toen ook zijn overgegaan tot het verdelen van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen. [eiseres] vindt, zo verklaarde zij op de mondelinge behandeling, dat partijen nog niet zijn overgegaan tot verdeling. [gedaagde] vindt van wel.
4.12.
Partijen hebben onvoldoende toegelicht op welk moment zij volgens hen zijn overgegaan tot het verdelen van hun gezamenlijke vermogen. Partijen krijgen de mogelijkheid dit alsnog bij akte toe te lichten. De stellingen die dit onderwerp te buiten gaan, worden niet bij de beoordeling betrokken. Aan de hand van deze akten zal een beslissing worden genomen over de vraag wanneer partijen tot verdeling zijn overgegaan en dus over de vraag wanneer het Samenlevingscontract is geëindigd. Dit zal de waardepeildatum voor de Woning zijn.
4.13.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ertoe leiden dat de peildatum op heden moet worden gesteld. De drempel voor een succesvol beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ligt hoog. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden. Het enkele tijdsverloop is daarvoor onvoldoende in deze situatie. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over een (algehele) verdeling. Uit de correspondentie blijkt niet dat één van de partijen op ongerechtvaardigde gronden weigerachtig was om mee te werken aan een verdeling. Daarbij speelt mee dat beide partijen op de mondelinge behandeling hebben gezegd dat zij uitgebreid in gesprek met elkaar zijn geweest onder begeleiding van een derde en door [gedaagde] is gesteld, hetgeen door [eiseres] niet is betwist, dat zij ook al een eind waren in de onderhandelingen. In het geval [eiseres] vindt dat [gedaagde] eerder tot een verdeling had moeten komen, had zij eerder van rechtsmaatregelen gebruik kunnen maken.
Wat is de waarde van de Woning op de peildatum?
Een deskundige moet de waarde van de Woning op de peildatum vaststellen
4.14.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de Woning. De onderhandse verkoopwaarde van de woning per 26 april 2006 is getaxeerd op € 475.000,00, zo volgt ook uit de eerder tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst. [eiseres] heeft een waardebepaling van [makelaarskantoor 5] gevraagd, waaruit volgt dat de Woning op 31 maart 2016 € 500.000,00 waard zou zijn. Volgens [eiseres] is de waarde van de Woning daarna enkel gestegen. [gedaagde] heeft de woning laten taxeren, waaruit volgt dat de woning in 2015
€ 260.000,00 waard zou zijn.
4.15.
Gelet op het feit dat partijen het niet met elkaars waardebepaling/taxatie eens zijn - maar ook vanwege de relatief korte periode tussen de gehanteerde peildata en tegelijkertijd het grote verschil in waarde in de waardebepaling/taxatie - heeft de rechtbank het voornemen een deskundige te benoemen die de waarde van de Woning per de waardepeildatum - waarover nog een beslissing moet worden genomen na de akten van partijen - vaststelt. Het standpunt van [gedaagde] dat een taxatie niet zinvol is, omdat [eiseres] pas iets krijgt wanneer de waarde van de Woning hoger is dan € 475.000,00, gaat niet op. Er staat namelijk niet vast dat de waarde niet hoger dan € 475.000,00 is. [eiseres] stelt immers ook dat de Woning € 500.000,00 waard is. Bovendien heeft [gedaagde] in reconventie gevorderd dat [eiseres] meedeelt in de onderwaarde van de woning. Dat betekent dat een taxatie ook relevant is om een eventuele onderwaarde vast te stellen.
4.16.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundig makelaar/taxateur die de volgende vraag beantwoordt:

Op welke waarde taxeert u de woning aan de [adres 2] in ( [postcode 2] ) [plaats 2] in het economisch verkeer, in leeg opleverbare staat, op [de nog in te vullen waardepeildatum].
4.17.
De rechtbank verzoekt partijen in overleg te gaan over de te benoemen deskundige(n). Partijen wordt verzocht zich uit te laten over welke deskundige(n) zij het eens zijn, of - als zij het niet eens zijn - tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
Beide partijen moeten de helft van de kosten van de deskundige betalen
4.18.
De kosten van de te benoemen deskundige moeten bij helfte door partijen worden gedragen. Uitgangspunt is dat de partij die de vordering instelt, de kosten moet dragen. In dit geval hebben beide partijen een vordering ingesteld waarvan voor de beoordeling noodzakelijk is dat de waarde van de Woning vast komt te staan. [gedaagde] vindt dat hij niet aan de kosten hoeft bij te dragen, omdat hij al kosten heeft gemaakt voor een taxatie en omdat [eiseres] geen belang heeft bij een taxatie omdat de waarde dan hoger dan € 475.000,00 moet zijn. Dit argument gaat niet op, mede vanwege de reconventionele vordering van [gedaagde] .
Wat moet er gebeuren als de waardepeildatum en waarde van de Woning bekend zijn?
4.19.
De hypothecaire geldleningen voor de Woning moeten bij helfte door partijen worden gedragen, zo staat in het Samenlevingscontract in artikel 13 lid 2. Partijen gaan hier in hun vorderingen ook vanuit. Het gaat om de geldlening bij de ouders van [gedaagde] van
€ 246.192,10 en de geldlening bij Fortis ASR/Florius Bank van € 88.500,00. Wanneer de waarde van de woning bekend is, moet deze waarde worden verminderd met de hypothecaire schulden. Partijen hebben vervolgens recht op ontvangst of zijn verplicht tot betaling van de helft van het bedrag.
Is er een grondslag voor de vordering tot verkoop aan een derde door [eiseres] ?
[eiseres] kan niet op basis van artikel 13 van het Samenlevingscontract de verkoop van de Woning afdwingen
4.20.
Partijen hebben in artikel 13 van het Samenlevingscontract afgesproken dat zij de waarde van de Woning verdelen of verrekenen alsof zij samen eigenaar zijn van de Woning. In lid 3 staat dat vervreemding van de Woning alleen mogelijk is met instemming van beide partijen. [eiseres] kan gelet op deze afspraken alleen aanspraak maken op de
waardevan de woning. Zij is goederenrechtelijk geen eigenaar van de woning en kan daarom ook niet op grond van het Samenlevingscontract vorderen dat de woning verkocht wordt.
4.21.
Dit betekent dat het gevorderde door [eiseres] in conventie onder V tot en met VIII afgewezen zal worden. Dit betekent ook dat [gedaagde] geen belang meer heeft bij zijn (subsidiaire) vordering in reconventie, om geen uitvoerbaar bij voorraad verklaring te verbinden aan een eventuele toewijzing tot verkoop van de Woning.
De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheeklening bij de Fortis ASR Bank
4.22.
Partijen verschillen verder van mening over de vraag of [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheeklening van € 150.000,00 waarvan € 85.000,00 is opgenomen bij de Fortis ASR Bank en zo ja, of [gedaagde] moet bewerkstelligen dat [eiseres] uit die hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen wordt.
4.23.
Uit de hypotheekakte blijkt dat [eiseres] niet alleen heeft meegetekend voor het geven van toestemming, zoals [gedaagde] stelt. Zij is de hypotheekakte ook als schuldenaar aangegaan. Daarmee is zij hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die uit de hypotheekakte voortvloeien. Dat in de hypotheekakte ook staat dat [gedaagde] in de onderlinge verhouding tussen partijen aansprakelijk is en hij [eiseres] moet vrijwaren, doet niet af aan de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van [eiseres] in de richting van de bank.
4.24.
Partijen hebben geen afspraken gemaakt over (het ontslag uit) de hoofdelijke aansprakelijkheid. [eiseres] heeft bij haar vordering niet toegelicht op welke wijze [gedaagde] kan en moet bewerkstelligen dat er ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid volgt. Voor een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is medewerking van de bank vereist, terwijl niet vast staat dat de bank die medewerking wil verlenen. Reeds om deze reden kan de vordering niet worden toegewezen.
4.25.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat van [gedaagde] gevraagd mag worden zich in te spannen voor een ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij contact heeft gehad met de bank en dat hij wacht op bericht van de bank. In het geval blijkt dat er mogelijkheden zijn tot ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, wordt [gedaagde] nadrukkelijk verzocht van die mogelijkheden gebruik te maken. In het geval na het vaststellen van de waardepeildatum en waarde van de Woning blijkt dat [eiseres] enig bedrag aan [gedaagde] moet betalen, is de rechtbank voornemens aan die betaling de voorwaarde te verbinden dat [eiseres] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheeklening bij de Fortis ASR Bank (nu de Florius Bank).
Het Appartement
4.26.
Partijen zijn gezamenlijk, ieder voor de helft, eigenaar van het Appartement. Er is sprake van een eenvoudige gemeenschap (artikel 3:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De afspraken in het Samenlevingscontract en het algemene vermogensrecht in de wet zijn op de verhouding tussen partijen van toepassing.
De opbrengst van het Appartement wordt in beginsel bij helfte gedeeld
4.27.
Partijen zijn het erover eens - en dat volgt ook uit artikel 9 lid 4 van het Samenlevingscontract - dat de opbrengst van het Appartement in beginsel bij helfte wordt verdeeld. Op dit moment staat er nog € 166.616,87 als restant van de verkoopopbrengst in depot bij de notaris. Beide partijen hebben daarmee als uitgangspunt recht op (€ 166.616,87 delen door 2 =) € 83.308,44.
4.28.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiseres] nog vergoedingen aan [gedaagde] verschuldigd is, waardoor haar aandeel in de opbrengst van het Appartement minder is dan de helft. [gedaagde] vindt dat [eiseres] nog € 53.437,00 aan [gedaagde] moet betalen (de eis in reconventie punt III en V). Uit punt 40 van de conclusie van antwoord volgt dat hij dit bedrag vordert:
wegens aflossingen gedaan door [gedaagde] met privégelden: € 14.521,00 (eis in reconventie punt V),
wegens een renteschuld van [gedaagde] bij zijn ouders over de hypotheekleningen van de Woning en het Appartement: € 38.916,00 (eis in reconventie punt III en V).
4.29.
Deze vergoedingen kunnen niet worden toegewezen, waardoor ook de gevorderde verklaring voor recht afgewezen wordt, zoals hierna wordt uitgelegd. De vorderingen in reconventie onder punt III en punt V zullen daarom worden afgewezen.
4.30.
De vergoedingen die [gedaagde] vraagt, komen er op neer dat hij een vergoeding wenst voor de (a) door hem ingebrachte privégelden ter aflossing van het Appartement en (b) de betaling van de helft van de nog verschuldigde rentelasten aan de ouders van [gedaagde] over 2000 tot en met 2015.
Ad a.
4.31.
In het Samenlevingscontract hebben partijen geen specifieke afspraken gemaakt over (de financiering van) het Appartement. Artikel 6 van het Samenlevingscontract is, zoals [eiseres] terecht aanvoert, alleen van toepassing op de gemeenschappelijk bewoonde woning (in dit geval de Woning) en niet op het Appartement. Het algemene vermogensrecht is daarom van toepassing.
4.32.
Partijen waren in hun onderlinge verhouding ieder verplicht om voor het deel dat hen aangaat, namelijk de helft, in de schuld voor het Appartement bij te dragen (artikel 6:10 lid 1 BW). Voldoet de ene partij meer dan de ander, dan ontstaat er in beginsel een regresvordering. Op een regresvordering is de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW van toepassing. Dat betekent dat de vordering verjaart vijf jaren na de dag waarop de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn. Dat is in dit geval het moment dat [gedaagde] de aflossingen heeft gedaan in het Appartement in 2004 en 2006. Er is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] binnen vijf jaar na deze aflossingen de verjaringstermijn heeft gestuit. De vordering is daarom verjaard. [gedaagde] kan dus geen aanspraak (meer) maken op een vergoeding van door hem ingebrachte privégelden voor de aflossing van de lening voor het Appartement. Ditzelfde geldt, voor zover van belang in de berekening van [gedaagde] , voor een eventuele regresvordering vanwege de privébetaling in 2001 door [gedaagde] . Hierbij wordt meegewogen dat [gedaagde] - als hij aanspraak wilde maken op terugbetaling - bij het aangaan van het Samenlevingscontract in 2009 een regeling had kunnen opnemen voor de vorderingen die er nog bestonden vanwege de koop en financiering van het Appartement.
4.33.
Ook in het geval partijen de aflossingen op de hypotheeklening voor het Appartement beschouwen als kosten van de huishouding zoals bedoeld in artikel 4 lid 3 van het Samenlevingscontract, is de vordering verjaard. In dat geval vraagt [gedaagde] een vergoeding van [eiseres] uit hoofde van nakoming van de afspraak - namelijk de betaling van de kosten van de huishouding - in het Samenlevingscontract. Daarop is de verjaringstermijn van artikel 3:307 van het BW van toepassing. De termijn van vijf jaar loopt in dat geval vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is geworden. Niet gesteld of gebleken is dat partijen daarover iets hebben afgesproken, zodat de vordering onmiddellijk na de aflossing opeisbaar werd in 2004 en 2006. De verjaringstermijn is op die momenten gaan lopen, waarbij van stuiting binnen vijf jaar niet is gebleken. Dat betekent dat de vorderingen in 2009 en 2011 zijn verjaard.
De achterstallige rentelasten
Ad b.
4.34.
[gedaagde] vordert verder een vergoeding van [eiseres] van achterstallige rentelasten, die - naar zijn zeggen - nog betaald moeten worden aan de moeder van [gedaagde] . Het gaat om de rente over de geldleningen die zijn afgesloten voor de Woning en het Appartement, over een periode van 2000 tot en met 2015. Volgens [gedaagde] is er een bedrag van € 77.832,83 aan rente te weinig betaald, waar [eiseres] voor de helft aan moet bijdragen.
4.35.
[gedaagde] beroept zich op artikel 4 lid 3 en artikel 3 van het Samenlevingscontract. Hieruit volgt dat de rente behoort tot de kosten van de gezamenlijke huishouding, als het gaat om rente over een geldlening voor een door partijen gezamenlijk te bewonen woning en voor zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding. In artikel 3 lid 2 van het Samenlevingscontract staat dat partijen naar evenredigheid van hun inkomen verplicht zijn bij te dragen in de kosten van de huishouding.
Periode 2000-2009
4.36.
[eiseres] wijst erop dat partijen in het Samenlevingscontract onder de ‘vooropstelling’ hebben afgesproken dat partijen elkaar finale kwijting verlenen ten opzichte van het verrekenen van de kosten van de huishouding. De finale kwijting gaat over de jaarlijkse verplichting tussen partijen het restant van hun inkomen te verrekenen,
nadatdaarop de bijdrage in de kosten van de huishouding in mindering is gebracht. Anders dan [gedaagde] vindt, hebben partijen met deze finale kwijting naar het oordeel van de rechtbank geaccepteerd dat zij op de kosten van de huishouding niet meer terugkomen. Gelet op deze afspraak moet de vordering van [gedaagde] in elk geval worden afgewezen voor zover deze ziet op achterstallige rente over de periode tot 2009.
Periode 2000-2015
4.37.
[eiseres] voert verder terecht aan dat zij niet meer heeft hoeven verwachten dat er nog extra rentebetalingen over de periode tussen 2000 en 2015 verricht moesten worden door haar. De verhouding tussen partijen als ex-partners wordt mede beheerst door de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Naar die maatstaven is het in dit geval onaanvaardbaar dat [gedaagde] pas nu, vele jaren nadat de rente verschuldigd zou zijn geworden, stelt dat er te weinig rente is betaald en dat [eiseres] die rente (deels) moet dragen. In 2009 - bij het sluiten van het Samenlevingscontract - en ook daarna, had [gedaagde] concrete afspraken over eventuele achterstallige rente met [eiseres] kunnen maken, maar dat heeft hij nagelaten. Daarbij heeft [eiseres] ieder jaar rente betaald, zodat zij er gerechtvaardigd van uit mocht gaan dat deze betalingen voldoende waren en niet hoefde te verwachten dat [gedaagde] aanspraak zou maken op nabetalingen. Door in de jaren 2000 tot en met 2015 geen aanspraak te maken op betaling van (extra) rente door [eiseres] en daar geen afspraken over te maken, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongerechtvaardigd een vergoeding te vragen van [eiseres] . Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog toegelicht dat hij met [eiseres] niet goed over de achterstallige rente kon praten en dat - als hij hier iets over zei - [eiseres] hem dan niet geloofde. Dit had des te meer reden voor [gedaagde] moeten zijn om hierover duidelijkheid en afspraken te creëren in de onderlinge verhouding. Al deze omstandigheden leiden tot de slotsom dat [gedaagde] niet met succes achteraf om een vergoeding van eventueel achterstallige rente kan vragen.
4.38.
Bij dit oordeel weegt verder mee dat [gedaagde] weliswaar een vergoeding vraagt van [eiseres] , maar dat niet is gesteld of gebleken dat de rente daadwerkelijk is betaald aan de ouders van [gedaagde] . [gedaagde] heeft zelfs niet gesteld dat zijn moeder de achterstallige rente opeist. In de verhouding tussen [gedaagde] en [eiseres] heeft de één op dit moment dus niet meer rente betaald dan dat hij/zij had moeten betalen, zodat er geen regresvordering is van [gedaagde] op [eiseres] . [gedaagde] heeft wel verwezen naar de omstandigheid dat de achterstallige rentebetalingen zijn omgezet in geldleningen tussen [gedaagde] en zijn moeder, maar daar staat [eiseres] buiten. [eiseres] heeft betwist dat zij hierbij betrokken is geweest en [gedaagde] heeft daartegenover onvoldoende gemotiveerd aangevoerd dat [eiseres] wist van het omzetten naar een geldlening en daarmee instemde.
Periode tot 2013
4.39.
Ten slotte wordt overwogen dat mede gelet op - de door [eiseres] ingeroepen - verjaring de rente over de periode tot maart 2013 niet gevorderd kan worden. Een rechtsvordering tot nakoming van een overeenkomst of tot betaling van rente verjaart na verloop van vijf jaren na opeisbaarheid van de vordering (artikel 3:307 en 3:308 BW). Omdat er geen afspraken zijn gemaakt over de opeisbaarheid van een eventuele vergoeding voor de kosten van de huishouding, moet ervan uit worden gegaan dat de rente aan het einde van ieder jaar onmiddellijk opeisbaar is geworden (artikel 6:38 BW). Gelet op de stuitingsbrief van maart 2018, betekent dit dat achterstallige rente verschuldigd over de periode vóór maart 2013 ook vanwege verjaring niet meer gevorderd kan worden door [gedaagde] . De uitspraak waarnaar [gedaagde] verwijst - waarin de rechtbank er vanuit ging dat de verjaringstermijn pas ging lopen na het einde van de relatie - gaat in dit geval niet op, omdat daarin een derde familielid een vordering instelde en het niet de onderlinge verhouding tussen de ex-partners betrof.
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.40.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad, worden de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd. Dat betekent dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.
4.41.
Beide partijen hebben overigens verzocht de daadwerkelijke proces- en advocaatkosten te vergoeden. Daarvoor is in ieder geval geen reden onder de huidige omstandigheden. De rechtbank heeft beleid ontwikkeld op basis waarvan de proceskosten worden vergoed. Dit staat in de (niet bindende) richtlijn Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven (hierna: het Liquidatietarief), gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Een uitzondering op dit beleid is onder andere mogelijk bij misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure. Hiervan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de andere partij achterwege had moeten blijven. Dit kan het geval zijn als aan de vordering feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd waarvan de partij weet of hoorde te weten dat deze onjuist zijn en op voorhand moest begrijpen dat de stellingen geen kans van slagen hadden. Daarvan is niet snel sprake, ook omdat de toegang tot de rechter gewaarborgd moet blijven. In dit geval maakt geen van partijen misbruik van het procesrecht en geen van partijen handelt onrechtmatig door de vorderingen in te stellen. Beide partijen hebben de bevoegdheid hun wensen en vorderingen aan de rechtbank voor te leggen. Uit de hiervoor weergegeven oordelen volgt reeds dat de vorderingen niet evident ongegrond zijn. Dat sommige argumenten niet tot toewijzing van de vorderingen over en weer leiden, betekent niet dat onrechtmatig wordt gehandeld. Dat partijen in overleg niet tot overeenstemming zijn gekomen en er nu een procedure gevoerd moet worden, betekent ook niet dat de daadwerkelijke proces- en advocaatkosten vergoed moeten worden.
Het verdere verloop van de procedure, in conventie en in reconventie
4.42.
Om een eindbeslissing te kunnen geven, zijn de hiervoor onder punt 4.12, 4.16 en 4.17 genoemde vervolgstappen relevant. Beide partijen krijgen de gelegenheid zich uit te laten over het moment waarop zij volgens hen zijn overgegaan tot verdeling van de gezamenlijke vermogensbestanddelen. Daarnaast krijgen beide partijen de gelegenheid zich uit te laten over de deskundige die de waarde van de Woning taxeert en over de aan de deskundige te stellen vragen.
4.43.
Beide partijen krijgen de gelegenheid zich - tegelijkertijd - uit te laten over deze onderwerpen, waarna partijen op elkaar bij akte mogen reageren.
Minnelijk overleg
4.44.
Uit dit tussenvonnis blijkt dat er meerdere bewijsperikelen zijn. Er moeten één of meer procedurele stappen gezet worden, voordat een eindbeslissing kan worden genomen. Gelet op de kosten die dit met zich brengt en het feit dat partijen ook in de toekomst wellicht nog contact met elkaar hebben, kan de rechtbank zich voorstellen dat partijen nogmaals met elkaar in gesprek gaan over een minnelijke regeling.

5.De beslissing

In conventie en in reconventie:
De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 1 juni 2022 om [eiseres] en [gedaagde] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de in punt 4.42 genoemde onderwerpen;
5.2.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: