ECLI:NL:RBMNE:2022:1767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
21/3919
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een plan zonder rechtsgevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een plan van 7 mei 2021, waarin verweerder een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto had toegekend. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres tegen dit plan niet-ontvankelijk, omdat het plan volgens hem geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het plan van 7 mei 2021 niet gericht was op rechtsgevolg en dus niet als een besluit kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat het plan enkel een mededeling van feitelijke en informatieve aard was, bedoeld om eiseres te informeren over de jaarlijkse vergoeding die zij zou ontvangen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard, en dat er geen aanleiding was voor een verdere inhoudelijke beoordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in de Awb en de voorwaarden waaronder bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant).

Procesverloop

In het plan van 7 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto van € 435,- toegekend over de periode van 11 maart 2021 tot en met 10 maart 2022.
In het besluit van 9 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het plan niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en dhr. [A] , sociaal professional.

Overwegingen

1. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard door verweerder. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit waarom.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2
In zijn besluit van 9 april 2020 heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto toegekend, ter hoogte van € 435,- per jaar, voor de periode van 11 maart 2019 tot en met 10 maart 2024. In dat besluit is aan deze voorziening de voorwaarde verbonden dat de situatie van eiseres ongewijzigd blijft. Om in aanmerking te blijven komen voor de voorziening moet eiseres zich jaarlijks melden bij verweerder, om de actuele stand van zaken en de eventuele wijzigingen in de situatie van eiseres door te spreken.
2.3
Op 5 maart 2021 heeft eiseres zich door middel van een brief gemeld bij verweerder en verzocht om de jaarlijkse vergoeding te verstrekken, omdat haar situatie ongewijzigd is.
2.4
In een plan van 23 maart 2021 heeft verweerder de vergoeding toegekend voor de periode van 15 mei 2021 tot en met 14 mei 2022. Tegen dit plan heeft eiseres bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder de toekenning van 23 maart 2021 ingetrokken en in het plan van 7 mei 2021 de vergoeding toegekend over de periode van 11 maart 2021 tot en met 10 maart 2022. In dit document is een rechtsmiddelenclausule opgenomen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het plan van 7 mei 2021 niet ontvankelijk verklaard omdat volgens verweerder het plan geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar open staat.
4. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.1
Eiseres voert aan dat het plan van 7 mei 2021 een besluit is waartegen bezwaar open staat. Dat onderbouwt zij als volgt. De brief heeft alle uiterlijke en tekstuele kenmerken van een besluit. Verder heeft het plan rechtsgevolg want deze moet worden ondertekend om aanspraak te kunnen maken op de vergoeding.
5.2
Verweerder vindt dat de rechtpositie van eiseres is bepaald door het besluit van 9 april 2020, en dat de brief van 7 mei 2021 geen rechtsgevolgen heeft voor eiseres. Dat het plan qua tekst en uiterlijk lijkt op een besluit is volgens verweerder niet relevant.
6.1
Volgens de Awb [1] wordt onder een besluit waartegen een bezwaarschrift kan worden ingediend verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een publiekrechtelijke rechtshandeling is een handeling die naar haar aard op rechtsgevolg is gericht. Dat wil zeggen dat rechten, aanspraken of verplichtingen worden vastgesteld, gewijzigd of opgeheven.
6.2
De rechtbank overweegt dat het plan van 7 mei 2021 niet is gericht op rechtsgevolg en dus niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Met het plan van 7 mei 2021 heeft verweerder eiseres alleen willen informeren over het feit dat zij de jaarlijkse vergoeding, zoals vastgesteld in het besluit van 9 april 2020, ook in 2021 weer zou ontvangen nadat verweerder het plan ondertekend retour had ontvangen. Hiermee voert verweerder feitelijk uit wat hij op 9 april 2020 heeft besloten. Met andere woorden: het plan is een mededeling van feitelijke en informatieve aard en is er niet op gericht verandering te brengen in de bestaande rechtsverhouding. Van een handeling gericht op rechtsgevolg is dan ook geen sprake.
6.3
De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres verwarrend kan zijn geweest dat het plan van 7 mei 2021 een aantal uiterlijke kenmerken heeft van een besluit, dat verweerder zelf ook de term ‘besluit’ gebruikt en dat er een rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Maar dit maakt niet dat de brief alsnog een besluit is. Daarvoor is de toets van artikel 1:3, eerste lid, Awb (zoals hiervoor in punt 6.1 en 6.2 besproken) doorslaggevend.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank dan ook niet toe.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb