ECLI:NL:RBMNE:2022:1762

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
UTR 22/406
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Tozo-uitkering en beoordeling van het urencriterium in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een eenmanszaak, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tozo-regeling, maar deze aanvraag werd door verweerder aangemerkt als een Tozo1-aanvraag. De eiser stelde dat zijn bedrijf financieel geraakt was door de coronacrisis en dat hij voldeed aan het urencriterium van 1225 uren per jaar. Echter, verweerder trok de Tozo-uitkering per 1 april 2020 in en vorderde een bedrag van € 15.963,78 terug. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij aan het urencriterium voldeed en dat zijn bedrijf financieel geraakt was door de coronacrisis. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser ten onrechte als een Tozo1-aanvraag was aangemerkt, maar dat dit niet leidde tot een gegrond beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de uitkering in te trekken en terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Inleiding en procesverloop

Eiser stond sinds 5 november 2018 in de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven als eigenaar van een eenmanszaak (handelend onder de namen “ [bedrijf 1] ”, “ [bedrijf 2] ”, “ [bedrijf 3] ” en “ [bedrijf 4] ”). In het uittreksel van de KvK is opgenomen dat deze eenmanszaak zich inzet voor het stimuleren van participatie en vrijwilligerswerk op het gebied van cultuur, gezondheid en landbouw en veeteelt en met het verzorgen van reizen en de exploitatie van een muzieklabel.
Op 21 april 2020 heeft eiser een aanvraag bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 27 mei 2020 aan eiser en uitkering op grond van de Tozo 1-regeling [1] toegekend. Nadat eiser daartoe strekkende aanvragen had ingediend heeft verweerder bij besluiten van respectievelijk 1 augustus 2020, 28 oktober 2020 en 20 april 2021 aan eiser een uitkering op grond van de Tozo 2, Tozo 3 en Tozo 4-regeling toegekend.
Eiser stelt dat hij als gevolg van het door Covid-19 ingestelde vliegverbod voor langere tijd heeft vastgezeten in Kenia. Eiser kon daardoor niet eerder dan 20 augustus 2020 naar Nederland reizen. Als gevolg van zijn lange verblijf in het buitenland is eiser zijn huurwoning kwijtgeraakt. Eiser is sinds 2 december 2020 woonachtig in de maatschappelijke opvang Parana.
Op 23 april 2021 heeft eiser zich uitgeschreven bij de KvK.
In het besluit van 13 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende Tozo-uitkering met ingang van 1 april 2020 ingetrokken en heeft verweerder een bedrag van € 15.963,78 van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 29 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 25 maart 2022 heeft eiser aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft op 29 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vervolgens op 4 april 2022 enkele aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan de intrekking van de Tozo-uitkering ten grondslag gelegd dat het bedrijf van eiser niet financieel is geraakt als gevolg van de Covid-19 crisis en dat eiser gemiddeld minder dan 23,5 uur per week in zijn bedrijf werkte.
2. Eiser voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag van 21 april 2020 heeft aangemerkt als een aanvraag op grond van de Tozo. Eiser had namelijk gevraagd om een uitkering op grond van de Bbz. [2] Dit blijkt ook uit het aanvraagformulier dat eiser heeft gebruikt. De tijdelijke regeling BBZ is een geheel andere regeling dan de Tozo. De tijdelijke regeling BBZ biedt namelijk de mogelijkheid tot bijstandverlening aan de zelfstandige wiens bedrijf niet levensvatbaar is en die zich verplicht de activiteit in het bedrijf binnen twaalf maanden te beëindigen. [3] In de Tozo ontbreekt een dergelijke regeling. Eiser was genoodzaakt zijn bedrijf te beëindigen, omdat hij anders niet door de Tussenvoorziening zou worden geholpen en hij geen onderdak zou krijgen. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst eiser ook naar een e-mailbericht van mevrouw [A] van het begeleidingsteam Overvecht Tussenvoorziening.
3. De rechtbank stelt vast dat op het aanvraagformulier dat eiser heeft ingediend staat “aanvraag tijdelijke regeling BBZ”. Volgens verweerder is dit het aanvraagformulier dat werd gebruikt om een Tozo1-uiterking aan te vragen, maar verweerder heeft dit niet met nadere stukken onderbouwd. Ter zitting heeft verweerder enkel gesteld dat er voor BBZ-uitkeringen een ander aanvraagformulier moest worden gebruikt, maar enige onderbouwing hiervan ontbreekt. Verweerder heeft ook niet aangegeven hoe deze formulieren dan van elkaar zouden verschillen en hoe het eiser dan duidelijk had moeten zijn dat hij geen BBZ-aanvraag had ingediend, maar een Tozo1-aanvraag. Dat verweerder bij besluit van 27 mei 2020 aan eiser een uitkering op grond van de Tozo 1-regeling heeft toegekend, maakt niet dat eiser daaruit had moeten begrijpen dat zijn aanvraag was aangemerkt als een Tozo1-aanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte de aanvraag van eiser van 21 april 2020 heeft aangemerkt als een Tozo1-aanvraag en dat verweerder deze aanvraag had moeten aanmerken als een BBZ-aanvraag. Nu verweerder dat heeft nagelaten moet verweerder alsnog op de BBZ-aanvraag van eiser beslissen. Dat verweerder de aanvraag van eiser van 21 april 2020 ten onrechte heeft aangemerkt als een Tozo1-aanvraag maakt niet dat het beroep gegrond is. De rechtbank overweegt in dit kader dat verweerder bij besluit van 27 mei 2020 aan eiser een Tozo-uitkering heeft toegekend. Dit moet worden aangemerkt als een ambtshalve besluit van verweerder. Met betrekking tot de aanvragen voor de Tozo2, Tozo3 en Tozo4 overweegt de rechtbank dat daar sprake is van een andere situatie. Op die aanvraagformulieren staat namelijk wel duidelijk aangegeven dat sprake is van Tozo-aanvragen.
4. Eiser voert subsidiair aan dat verweerder ten onrechte zijn uitkering op grond van de Tozo heeft ingetrokken en heeft teruggevorderd. Eiser heeft tot aan de datum van uitschrijving in de KvK, 23 april 2021, werkzaamheden verricht als ondernemer en hij heeft daarbij de benodigde klokuren gewerkt. Wel heeft eiser als gevolg van de Coronacrisis zijn bedrijfsdoelen aan moeten passen. In plaats van het organiseren van festivals in Kenia heeft hij noodzakelijkerwijs een studie opgepakt om zijn kennis van het werkveld te vergroten. Eiser was daarbij gedwongen om zich uit de KvK uit te schrijven, omdat hij anders de maatschappelijke opvang en hulp van de Tussenvoorziening zou worden beëindigd. Dit mag hem niet worden verweten. De Tozo-uitkering had verweerder hoogstens vanaf 23 april 2021 kunnen intrekken en terugvorderen. Eiser voert verder aan dat in de situatie rond de Tozo-regeling ondernemers niet altijd de 1255 uren per kalenderjaar konden besteden en dat dit ook reden is geweest voor de Belastingdienst om met ingang van 1 maart 2020 de urennorm bij te stellen naar 24 uur per week. Eiser heeft wel degelijk 1255 uren per kalenderjaar besteed aan zijn werkzaamheden, maar ook zeker de vereiste 24 uur per week. Eiser heeft in beroep een door hem opgesteld schema overgelegd waarop hij zijn werkzaamheden heeft opgenomen. Ook heeft hij in beroep een aangepaste belastingaangifte over 2019 overgelegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Voor de beoordeling van het bestreden besluit is van belang dat in artikel 2 van de Tozo staat dat “(…) algemene bijstand (…) op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister (…) en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.”. Volgens artikel 1, onder b van de Tozo wordt onder zelfstandige in de zin van de regeling verstaan degene die ten minste 1225 uur per jaar besteedt aan de werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep. Omgerekend komt dit neer op (afgerond) 23,5 uur aan werkzaamheden per week. De regeling zelf stelt geen nadere eisen aan de verklaring genoemd in artikel 2, maar uit de toelichting bij de regeling volgt dat de gemeente de verklaring wel kan beoordelen op geloofwaardigheid en zo nodig andere bewijsstukken kan verlangen of nader onderzoek kan doen naar de vraag of het bedrijf wel echt is geraakt door de coronacrisis.
7. Dat betekent dat eiser om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Tozo, in 2019 minimaal 1225 uur aan zijn onderneming moet hebben besteed. Bovendien moet eiser aannemelijk maken dat zijn bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Eiser dient dit te onderbouwen met objectieve en verifieerbare gegevens.
8. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. Uit de door eiser aangeleverde stukken blijkt onvoldoende dat hij aan het urencriterium heeft voldaan en dat zijn bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Uit de door eiser overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2019 volgt dat eiser in 2019 een saldo winst-en-verliesrekening van € 1.513,- had. De opbrengsten waren € 9.274,-. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat gelet op deze summiere inkomsten er geen indicatie is dat eiser door de Coronacrisis financieel is geraakt. Eiser heeft namelijk geen gronden gericht tegen de vaststelling van verweerder dat zijn bedrijf niet financieel geraakt is als gevolg van de Coronacrisis. In de aangifte inkomstenbelasting 2019 is door eiser zelf aangegeven dat hij niet voldoet aan het urencriterium. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat dit een vergissing betreft en dat hij wel 36 uren per week aan zijn onderneming heeft gewerkt. In beroep heeft eiser een door hem gemaakt overzicht van zijn werkzaamheden over 2019 overgelegd. Verweerder heeft hier in de besluitvorming geen rekening mee kunnen houden. De rechtbank oordeelt dat eiser met dit overzicht niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2019 aan het urencriterium heeft voldaan. Het overzicht wordt namelijk niet met objectieve gegevens onderbouwd, zoals bijvoorbeeld facturen. Hierdoor is niet verifieerbaar of eiser voldoet aan het urencriterium. Dat eiser zeer recent zijn aangifte inkomstenbelasting 2019 heeft gewijzigd en nu heeft aangegeven dat hij wel in aanmerking komt voor ondernemersaftrek, omdat hij minimaal 1255 uren in de onderneming heeft gewerkt acht de rechtbank ook onvoldoende. Ook hiervoor geldt dat dit eerst in beroep is aangevoerd en dat verweerder hier dus bij de besluitvorming geen rekening mee heeft kunnen houden. Daarbij is – zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven – hiermee niet gezegd dat deze wijziging ook door de Belastingdienst zal worden aanvaard.
9. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht de uitkering van eiser ingetrokken per 1 april 2020 en de teveel betaalde uitkering van eiser teruggevorderd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2022.
de rechter is verhinderd omde uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers, Stb. 2020, 118.
2.Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
3.Artikel 2, eerste lid, sub d.