ECLI:NL:RBMNE:2022:1754

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
UTR - 22_1342
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens gebrek aan acute financiële nood

Op 29 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verzoeker, die momenteel in Turkije verblijft, ontving een WIA-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had zijn uitkering tijdelijk stopgezet omdat verzoeker niet op een spreekuur van de verzekeringsarts was verschenen. Na een aantal besluiten van het Uwv, waaronder een beëindiging van de WIA-uitkering per 18 maart 2022, heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitkering per direct zou worden hervat.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. Hij oordeelde dat verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van acute financiële nood. Verzoeker had weliswaar aangegeven dat de WIA-uitkering zijn enige bron van inkomsten was, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat uit de overgelegde bewijsstukken niet bleek dat verzoeker in een onomkeerbare situatie verkeerde. Bovendien verbleef verzoeker bij familie in Turkije, die in zijn levensonderhoud voorzag. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen spoedeisend belang was en dat het bestreden besluit van het Uwv niet evident onrechtmatig was.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in zaken betreffende voorlopige voorzieningen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van acute financiële nood. De voorzieningenrechter heeft de zaak op basis van de ingediende stukken en de verklaring van verzoeker beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1342

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 april 2022 op zitting behandeld. Hierbij was de gemachtigde van verzoeker aanwezig. Verzoeker zelf heeft vanuit Turkije digitaal via Teams aan de zitting deelgenomen. Het Uwv was, met bericht, afwezig.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Inleiding

1. Verzoeker ontving van het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Om vast te kunnen stellen of verzoeker nog steeds recht heeft op een WIA-uitkering, wilde het Uwv beoordelen wat de mogelijkheden van verzoeker zijn om te werken. Daarom heeft het Uwv hem meerdere keren – met brieven van 2 en 21 februari 2022 – uitgenodigd voor een spreekuur van de verzekeringsarts van het Uwv. Dit spreekuur zou fysiek plaatsvinden in Almere.
3. Omdat verzoeker niet op het spreekuur van de verzekeringsarts is verschenen, heeft het Uwv met een besluit van 11 maart 2022 zijn WIA-uitkering vanaf 1 maart 2022 tijdelijk stopgezet. In dat besluit heeft het Uwv ook verzoeker gevraagd om telefonisch een afspraak te maken met de verzekeringsarts. Met een ander besluit van 11 maart 2022 heeft het Uwv het besluit van tijdelijke stopzetting van de uitkering weer ingetrokken, omdat de beslissing onjuist bleek te zijn. De gemachtigde van verzoeker heeft op de zitting meegedeeld dat het Uwv nogmaals een besluit gedateerd 11 maart 2022 heeft genomen, waarbij de WIA-uitkering tijdelijk is stopgezet. Met een brief van 15 maart 2022 heeft het Uwv verzoeker opnieuw uitgenodigd voor het spreekuur van de verzekeringsarts op 1 april 2022 in Almere. Ook op dit spreekuur is verzoeker niet verschenen.
4. Daarop heeft het Uwv met het besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) de WIA-uitkering van verzoeker vanaf 18 maart 2022 beëindigd.
5. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen bij het Uwv bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het Uwv de betaling van de WIA-uitkering per direct moet hervatten. Verzoeker heeft een aanvullend verzoekschrift van 5 april 2022 en 26 april 2022 ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift van 19 april 2022 en een aanvullend verweerschrift van 28 april 2022 ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. [1] Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bezwaarprocedure het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat de voorzieningenrechter alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
7. Verzoeker voert aan dat hij alleenstaand is, de WIA-uitkering zijn enige bron van inkomsten is en dat hij zonder deze uitkering dus niet kan voorzien in zijn eerste levensbehoefte en overige vaste lasten. Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft hij bewijsmateriaal van zijn financiële situatie overgelegd, bestaande uit twee vanwege een vermindering gewijzigde aanslagen Inkomstenbelasting van de Belastingdienst van
16 maart 2022 (over het jaar 2018 € 8.500,-- en het jaar 2019 € 3.123,--), een invorderingsbesluit van het Uwv van 18 januari 2022 tot terugbetaling van de uitkering van € 100.145,53, een overzicht van GGN Mastering Credit B.V. van 31 januari 2022 van meerdere openstaande vorderingen van totaal € 63.230,36 en een brief van mr. H.C. Lunter, curator in het faillissement van [bedrijf] van 21 maart 2022 met daarin een laatste sommatie tot betaling van € 1.088,58.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat uit deze bewijsstukken niet blijkt of verzoeker wel of geen andere inkomsten heeft.
9. Verzoeker heeft op de zitting het volgende verklaard. Verzoeker verblijft momenteel bij een tante in Turkije en wordt door haar wordt voorzien in zijn levensonderhoud. Verzoeker is voor de helft eigenaar van de woning aan de [adres 1] in Lelystad, waar zijn ex-echtgenote samen met de kinderen woont. Zijn ex-echtgenote neemt de vaste lasten van deze woning voor haar rekening. Verzoeker zelf huurt de woning aan de [adres 2] in Lelystad en kan sinds 1 maart 2022 de huur van deze woning niet meer betalen.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker zijn stellingen niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Er zijn geen stukken waaruit bijvoorbeeld blijkt dat uit huis zetting in Nederland dreigt. Ook zijn bijvoorbeeld geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat nutsvoorzieningen worden afgesloten. Bovendien verblijft verzoeker nu in Turkije bij zijn familie en wordt hij in zijn levensonderhoud voorzien. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er acute financiële nood is waardoor een onomkeerbare situatie dreigt en de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Het enkele feit dat er openstaande vorderingen zijn, maakt niet dat er acute financiële nood is.
11. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
12. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het Uwv ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in stand zal blijven.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het dossier nu geen rapport van de verzekeringsarts van het Uwv is opgenomen over de medische (on)mogelijkheid van verzoeker om vanuit Turkije naar Nederland te reizen, zodat hij op een fysiek spreekuur kan verschijnen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit in het besluit op bezwaar door het Uwv moet worden hersteld. Uit het dossier blijkt wel dat de verzekeringsarts hierover is bevraagd. In het bericht van het KCC van het Uwv aan verzoeker van 17 maart 2022 van 13:42 uur is namelijk vermeld dat de verzekeringsarts van mening is dat de klachten die verzoeker aangeeft geen aanleiding zijn om niet op het spreekuur te verschijnen.
14. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
15. De conclusie van het voorgaande is dat er geen spoedeisend belang is en het besluit ook niet evident onrechtmatig is. Wat verzoeker als belang voor het treffen van een voorlopige voorziening heeft aangevoerd, oordeelt de voorzieningenrechter onvoldoende om de belangenafweging in zijn voordeel uit te laten vallen.
Conclusie
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022 door
mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).