Op 29 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verzoeker, die momenteel in Turkije verblijft, ontving een WIA-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had zijn uitkering tijdelijk stopgezet omdat verzoeker niet op een spreekuur van de verzekeringsarts was verschenen. Na een aantal besluiten van het Uwv, waaronder een beëindiging van de WIA-uitkering per 18 maart 2022, heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitkering per direct zou worden hervat.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. Hij oordeelde dat verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van acute financiële nood. Verzoeker had weliswaar aangegeven dat de WIA-uitkering zijn enige bron van inkomsten was, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat uit de overgelegde bewijsstukken niet bleek dat verzoeker in een onomkeerbare situatie verkeerde. Bovendien verbleef verzoeker bij familie in Turkije, die in zijn levensonderhoud voorzag. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen spoedeisend belang was en dat het bestreden besluit van het Uwv niet evident onrechtmatig was.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in zaken betreffende voorlopige voorzieningen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van acute financiële nood. De voorzieningenrechter heeft de zaak op basis van de ingediende stukken en de verklaring van verzoeker beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen.