Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[procesdeelnemer II] ,
[procesdeelnemer III] in hoedanigheid van BEWINDVOERDER VAN
1.Het procesverloop in de hoofdzaak
- de dagvaarding van de Staat;
- de conclusie van antwoord van [onderbewindgestelde] ;
- de conclusie van antwoord van [procesdeelnemer II] ;
- conclusie van repliek tevens akte wijziging eis van de Staat;
- de conclusie van dupliek van [procesdeelnemer II] ;
- de conclusie van dupliek van [onderbewindgestelde] ;
- de spreekaantekeningen overgelegd door de Staat en door [procesdeelnemer II] tijdens de mondelinge behandeling van 11 februari 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 11 februari 2022;
- de brieven van mr. Everwijn van 28 februari 2022 en mr. Winterink van 7 maart 2022 met opmerkingen op het proces-verbaal van de mondeling behandeling.
2.Het procesverloop in de vrijwaringszaak
- de incidentele conclusie tot oproeping van [procesdeelnemer IV] in vrijwaring van [procesdeelnemer II] ;
- de incidentele conclusie van antwoord van de Staat;
- het vonnis in vrijwaring;
3.Waar gaat deze procedure over?
4.Wat vordert de Staat?
- een verklaring voor recht dat [procesdeelnemer II] en [onderbewindgestelde] onrechtmatig tegenover de Staat hebben gehandeld;
- een verklaring voor recht dat [procesdeelnemer II] en [onderbewindgestelde] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de Staat daardoor heeft geleden;
- de hoofdelijke veroordeling van [procesdeelnemer II] en [onderbewindgestelde] tot betaling van € 1.600.000;
- de hoofdelijke veroordeling van [procesdeelnemer II] en [onderbewindgestelde] tot betaling van de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017, de proceskosten en nakosten.
- [onderneming 3] op basis van door [procesdeelnemer II] verstrekte onjuiste gegevens (valsheid in geschrifte) in totaal € 750.000 aan voorschotten heeft ontvangen, en
- [procesdeelnemer II] heeft bewerkstelligd dat [onderneming 3] ten opzichte van de Staat verschillende contractuele en wettelijke verplichtingen niet nakwam, in de wetenschap dat (a) dit ertoe zou leiden dat de subsidie op nihil zou worden vastgesteld, althans op een veel lager bedrag dan € 1.600.000, en dat (b) [onderneming 3] geen verhaal zou bieden voor de terugvordering van de subsidievoorschotten.
5.Hoe oordeelt de rechtbank in de hoofdzaak?
€ 1.171.625,57 (repliek) niet subsidiabel is besteed. [procesdeelnemer II] stelt daar tegenover dat er na het terugvorderingsbesluit gegevens boven water zijn gekomen die, als ze eerder beschikbaar waren geweest, niet tot terugvordering van de subsidie hadden geleid. [procesdeelnemer II] wijst daarbij op de – bij [E] in 2014 aangetroffen – back-up van de Unit4 boekhouding, waaruit volgens hem volgt dat er meer dan € 1.600.000 aan subsidiabele kosten zijn gemaakt. Mede op basis van die Unit4 gegevens, zoals die zijn verwerkt in het kostenoverzicht van de strafadvocaat van [procesdeelnemer II] (productie 37 bij dagvaarding), heeft de strafrechter geoordeeld dat [procesdeelnemer II] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [onderneming 3] voor een bedrag van € 1.790.000 aan het [project] -project heeft uitgegeven. Hoeveel daarvan subsidiabel is besteed, liet de strafrechter in het midden. Het bedrag van € 1.790.000 is echter een belangrijke indicatie dat er forse subsidiabele kosten zijn gemaakt. Hoewel de Staat in haar processtukken op verschillende van die kostenposten – voor onder andere lease, laadpaalinfrastructuur, management, advies en opleiding chauffeurs – ingaat en betwist dat die (geheel) subsidiabel waren, overtuigt dat niet. De Staat herhaalt daarbij vooral wat de ILT had geconcludeerd (zie hiervoor), terwijl tijdens de mondelinge behandeling duidelijk werd dat de ILT alleen de door [procesdeelnemer II] bij de subsidievaststelling ingebrachte facturen/kosten heeft betrokken en niet de Unit4-gegevens. Daar komt nog bij dat de Staat ermee heeft ingestemd dat [onderneming 3] elektrische auto’s financierde met een financial-lease-constructie. Waar [onderneming 3] dus voorschotten op de subsidie kreeg op basis van het in gebruik nemen van elektrische auto’s en de hoogte van de subsidie ook voor een belangrijk deel was gebaseerd op de kosten van de aanschaf van die elektrische auto’s, waren die voorschotbedragen niet direct nodig voor de aanschaf van de auto’s. Het ligt dan voor de hand dat die anders zouden worden besteed.
- dat [procesdeelnemer II] (een deel van) de subsidievoorschotten heeft gebruikt om zichzelf of anderen te verrijken;
- dat [onderneming 3] aanzienlijk minder dan € 1.600.000, en bij benadering hoeveel minder, subsidiabel heeft besteed;
- dat [procesdeelnemer II] na 1 juli 2012 tot het moment waarop [onderneming 3] is ontbonden feitelijk leidinggever van [onderneming 3] was.