Beoordeling van het verzoek
Heeft verzoeker een spoedeisend belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter?
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als
onverwijlde spoeddat vereist.Omdat de fundering is gelegd en de vergunninghouder heeft aangegeven dat hij voornemens is om voortvarend door te bouwen, heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter op het eerste verzoek. Gelet op de door verzoeker naar voren gebrachte verkeersonveilige situatie als gevolg van de inrichting van de bouwplaats, heeft verzoeker ook een voldoende spoedeisend belang bij zijn tweede verzoek.
Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging in bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of de omgevingsvergunningen rechtmatig zijn of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om de omgevingsvergunningen te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van verweerder en vergunninghouder om de omgevingsvergunningen in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de besluiten, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoeker.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Is de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en het afwijken van het bestemmingsplan rechtmatig?
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het betoog van verzoeker dat het bestemmingsplan gewijzigd moet worden omdat er geen woningen op het perceel mogen worden gebouwd, geen doel treft. In deze procedure staat de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning centraal en niet de vaststelling van het bestemmingsplan. Los daarvan staat het bestemmingsplan de functie wonen op het perceel toe. Op het perceel geldt het bestemmingsplan ‘Woongebouwen 2018’ en rust de bestemming ‘Gemengd’. Volgens de planregels is de voor ‘Gemengd’ aangewezen grond onder andere bestemd voor (on)zelfstandige woningen. Deze grond die in bezwaar is aangevoerd treft dus geen doel.
Afwijken van het bestemmingsplan
6. Verzoeker is van mening dat een duidelijke en deugdelijke motivering ontbreekt voor het afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van het overschrijden van het bouwvlak en de maximale goothoogte. Verzoeker heeft twijfels over de stedenbouwkundige inpassing daarvan. Volgens verzoeker voldoet het bouwplan niet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor het Franse Gat. Verweerder heeft daar volgens verzoeker in zijn motivering ten onrechte geen rekening mee gehouden.
7. Ten aanzien van de overschrijding van het bouwvlak heeft verweerder afgeweken van de planregels met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, opgenomen in de artikelen 24.1 en 24.2 van de planregels. Daarvoor geldt dat moet worden getoetst of de aanvraag in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Aanvullend schrijft artikel 24.2 van de planregels voor dat de belangen van derden en het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren zijn om af te wijken van het bestemmingsplan. Verweerder heeft in het besluit aangegeven dat het bouwvlak op de huidige bebouwing van een gezinsvervangend tehuis is gebaseerd, waarbij destijds gekozen is voor een vrije ligging in het groen met een ruim en open voorerf. Volgens verweerder is deze afstand minder vanzelfsprekend bij de herontwikkeling naar een ander (woon)programma, omdat dat zal resulteren in erg diepe voortuinen, ofwel een bouwplan waarbij er achtertuinen naar de openbare ruime zijn georiënteerd. Verder heeft verweerder overwogen dat de bebouwing in het voorgestelde ontwerp achter de rooilijnen liggen die vanuit de omgeving worden gedicteerd en dat daardoor voldoende licht en lucht in het straatprofiel behouden blijft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt dan ook acceptabel is dat de bebouwing deels buiten het bouwvlak wordt gepositioneerd.
9. Ten aanzien van de belangen van derden heeft verweerder overwogen dat omwonenden niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd dat er voor hem sprake is van onevenredige nadelige gevolgen bij overschrijding van het bouwvlak. Zijn woning ligt op ruime afstand van de te bouwen appartementen, met daartussen nog een groenstrook. Dat de oude situatie, met terugliggende bebouwing en extra groen, voordeliger was voor verzoeker is begrijpelijk. Maar dat geeft geen aanleiding om deze afwijking van het bouwvlak in strijd te achten met de goede ruimtelijke ordening. Niet is gebleken dat verzoeker onevenredige nadelige gevolgen ondervindt voor zijn woon- en leefklimaat.
10. Ten aanzien van de overschrijding van de goothoogte heeft verweerder afgeweken van de planregels met toepassing van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ook daarbij geldt, dat verweerder moet toetsen of de aanvraag in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ter plaatse geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter en een maximale goothoogte van 6 meter. Volgens het bouwplan wordt een plat dak gerealiseerd op een hoogte van 9,7 meter.
11. Ook voor wat betreft de overschrijding van de maximale goothoogte is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de afwijking acceptabel is. Volgens verweerder is de keuze voor een plat dak met een hoogte van 9,7 meter stedenbouwkundig acceptabel omdat de bebouwing en haar bouwhoogte zich daarmee voegen naar het westelijke appartementencomplex, het op voldoende afstand ligt van de omliggende gebouwen en het aansluit bij het beoogde woonprogramma. Op de zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de randvoorwaarden voor het Franse Gat in dit geval niet van toepassing zijn en dat dit een bewuste keuze is geweest omdat het bouwplan een zelfstandige ontwikkeling betreft. Deze grond van verzoeker treft dus geen doel.
12. Verweerder heeft verder overwogen dat de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad. In het verweerschrift heeft verweerder hierover aanvullend overwogen dat de hogere goothoogte geen nadelige gevolgen geeft ten aanzien van privacy of bezonning voor omwonenden, ook niet voor verzoeker, omdat zijn woning op ruime afstand ligt van de te bouwen appartementen. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker ook op dit punt niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onevenredige nadelige gevolgen zal ondervinden van de afwijkende goothoogte.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat de motivering van verweerder in het besluit ten aanzien van de belangen van omwonenden, ten aanzien van beide afwijkingen, summier is. Dit betekent echter niet dat het besluit in bezwaar geen stand kan houden, gezien de aanvullende motivering in het verweerschrift en ter zitting. Verweerder heeft de mogelijkheid om dit nog verder te herstellen in de beslissing op bezwaar.
14. Verzoeker voert aan dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven, omdat er dieper dan 0,5 meter is gegraven en uit het bestemmingsplan ‘Woongebieden 2018’ voortvloeit dat er dan archeologisch onderzoek verricht moet worden. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, moet het besluit geschorst worden.
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de fundering al is gerealiseerd. Dit betekent dat de vraag of archeologisch onderzoek had moeten plaatsvinden geen reden kan zijn voor schorsing van het besluit, omdat het mogelijke gebrek niet meer hersteld kan worden. Dit blijkt ook uit het Adviesdocument Archeologie van het ADC ArcheoProjecten, waarin verder is vermeld dat het plaatsen van heipalen geen aanvullend risico vormt voor eventuele archeologische resten. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter op dit punt dan ook geen aanleiding voor schorsing van de verleende omgevingsvergunning.
16. De geldende parkeerregeling is opgenomen in artikel 11.2 van het Parapluplan 2020. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen met inachtneming van het geldende parkeernormenbeleid, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling in voldoende parkeergelegenheid voor zowel bewoners als bezoekers voorziet. Het geldende parkeerbeleid staat in de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020 (hierna: de notitie).
17. Verzoeker is van mening dat verweerder bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen van de verkeerde parkeernorm uit de notitie is uitgegaan. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting erkend dat uit de notitie volgt dat bij een gebruiksoppervlakte (gvo) van maximaal 60 m2 een norm van 0,8 geldt. Echter, volgens verzoeker had verweerder een andere parkeernorm moeten hanteren omdat de te realiseren appartementen een grotere gvo hebben dan 60 m2. Dit betekent volgens verzoeker dat er aanzienlijk te weinig parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen discussie bestaat over de vraag of de gvo van de appartementen maximaal 60 m2 is. Niet in geschil is dat als dat zo is verweerder uit heeft mogen gaan van een parkeernorm van 0,8. In NEN 2580 is bepaald hoe de gvo moet worden berekend. Daarin staat dat de gvo wordt berekend door van de totale oppervlakte binnen de wanden van de woning onder andere de grondoppervlak van leidingschachten af te trekken, mits deze groter dan 0,5 m2 zijn. De discussie spitst zich toe op de vraag of de leidingschachten op de bouwtekeningen van vergunninghouder groter dan 0,5 m2 zijn. Als dat zo is, kan er vanuit worden gegaan dat de gvo van de te realiseren appartementen maximaal 60 m2 is en dat dus een parkeernorm van 0,8 geldt. Op de zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat als de leidingschachten kleiner zijn dan 0,5 m2 dat de bouwtekeningen in dat geval worden aangepast zodat de leidingschachten groter zijn dan 0,5 m2. Hierdoor zal de gvo van de appartementen hoe dan ook niet groter zijn dan 60 m2. Gelet hierop is de voorzieningenrechter op dit moment van oordeel dat er geen aanleiding is om de omgevingsvergunning te schorsen wegens strijd met het parkeerbeleid. Bij de beslissing op bezwaar zal hoe dan ook voldaan worden aan dit beleid.
19. In wat verzoeker heeft aangevoerd over de transitievisie warmte, de stikstofberekening, de participatie, over het ontbreken van een verplicht exploitatieplan en van een regeling om planschade te verhalen op de aanvrager en over de voorwaarden die zijn gesteld in het standpunt van burgemeester en wethouders van 7 mei 2021 met betrekking tot de realisatie van sociale huurwoningen en dat het omliggende terrein zoveel mogelijk moet worden vergroend en verduurzaamd, ziet de voorzieningenrechter geen onrechtmatigheid in het besluit, gelet op de reactie van verweerder in het verweerschrift in bezwaar op deze punten.
20. Verzoeker voert aan dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens verzoeker wordt er niet voldaan aan het bepaalde in 3.3 van de Welstandsnota 2017 omdat de vergadering van MooiSticht, de commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) in Veenendaal, niet bekend is gemaakt. Verzoeker heeft hierdoor de vergadering niet bij kunnen wonen. Daarnaast ontbreekt het volgens verzoeker aan een duidelijk gemotiveerd en schriftelijk advies van het CRK om af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria.
21. Verweerder heeft aangevoerd dat er geen vergadering heeft plaatsgevonden van de CRK omdat er in de conceptfase al uitvoerig was gesproken over het bouwplan in de CRK en het positieve advies daarom in mandaat is afgehandeld door de welstandsarchitect. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat het advies niet gebrekkig tot stand is gekomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het welstandsadvies aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De CRK heeft een positief advies uitgebracht over het bouwplan, waarin de CRK stelt dat het plan in het omgevingsbeeld past en voldoet aan de Welstandsnota. Naar aanleiding van de ingediende bezwaren heeft verweerder in het kader van zijn heroverweging opnieuw advies gevraagd aan de CRK en ook na de heroverweging is de conclusie van de CRK dat het plan aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Verzoeker heeft tegen het nieuwe advies geen gronden aangevoerd. Daarnaast heeft verzoeker geen tegenadvies overgelegd. Nu verzoeker het laatste advies van de CRK onbestreden heeft gelaten, mag verweerder van het welstandadvies uitgaan.
22. Concluderend komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat de omgevingsvergunning na heroverweging in bezwaar in stand zal blijven.
Is de verleende omgevingsvergunning voor het opslaan van roerende zaken rechtmatig?
23. Verzoeker voert aan dat verweerder het belang van de openbare veiligheid en de openbare orde in de zin van artikel 1:8 van de Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal onvoldoende heeft betrokken in zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen. Verzoeker stelt dat op het voetpad voor zijn woning een gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan als gevolg van de bouwplaats en daarmee gepaard gaande wegafsluiting. Er rijden scooters, fietsers en soms ook wel een auto over het voetpad.
24. De voorzieningenrechter is het met verzoeker eens dat verweerder het belang van de openbare veiligheid en de openbare orde onvoldoende heeft betrokken in zijn besluit. Verweerder heeft dat bij het verweerschrift in deze procedure alsnog gedaan en aangegeven dat bouwwerkzaamheden in bebouwd gebied altijd gepaard gaan met een zekere mate van overlast voor omwonenden en dat niet ontkend wordt dat omwonenden in dit geval overlast ondervinden. Volgens verweerder heeft de overlast niet zozeer met de vergunning en wegafsluiting op zichzelf te maken, maar vooral met het gedrag van de weggebruikers en de (onder)aannemers. Vergunninghouder heeft op verzoek van verweerder maatregelen genomen om te zorgen dat het voetpad niet anders dan door voetgangers wordt gebruikt. Er is een hek geplaatst en twee fietssluisjes. Verweerder stelt in het verweerschrift dat met de inzet van BOA’s geprobeerd wordt om de overlast zoveel mogelijk te voorkomen, maar dat onmogelijk 24 uur per dag controles uitgevoerd kunnen worden. Op de zitting heeft verweerder aangegeven bereid te zijn om nog een extra fietssluisje te plaatsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering in het verweerschrift en de toevoeging op zitting het belang van de openbare veiligheid en de openbare orde voldoende heeft onderkend en kenbaar heeft betrokken in zijn besluitvorming. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd over het onjuiste gebruik van het voetpad voor zijn woning geen aanleiding vormt om de omgevingsvergunning onrechtmatig te achten. De gebrekkige motivering van het besluit kan in bezwaar hersteld worden.
25. Verzoeker heeft verder nog een aantal algemene bezwaren in deze procedure naar voren gebracht tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning voor het opslaan van roerende zaken te verlenen. Verweerder heeft in het verweerschrift op deze bezwaren van verzoeker gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat er geen gebreken kleven aan de verleende omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter volgt verweerder daarin en ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verweerder heeft aangegeven een
gewijzigde bouwtekening in te dienen bij de beslissing op bezwaar en ook nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden.
26. Concluderend komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat ook deze omgevingsvergunning na heroverweging in bezwaar in stand kan blijven.
27. Gelet op de voorlopige rechtmatigheidsoordelen is er in deze belangenafweging minder ruimte voor het belang van verzoeker bij het schorsen van de omgevingsvergunningen totdat verweerder op de bezwaarschriften heeft beslist dan voor de belangen van verweerder en vergunninghouder bij het afwijzen van de verzoeken om een voorlopige voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouder bij het kunnen voortzetten van de bouwwerkzaamheden en het gebruiken van de bouwwerkplaats dan ook zwaarder dan het belang van verzoeker dat is gelegen in privacy en andere nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat.
28. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.