ECLI:NL:RBMNE:2022:1733

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
16-314108-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting met alternatieve scenario's niet weerlegd; veroordeling voor overige brandstichtingen met jeugddetentie en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere brandstichtingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het vijfde feit, waarbij de verdachte een alternatieve verklaring heeft gegeven die niet weerlegd kon worden door de beschikbare bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij verantwoordelijk was voor deze specifieke brandstichting. Echter, voor de eerste vier feiten, die betrekking hebben op brandstichtingen in augustus en november 2021, heeft de verdachte wel schuld bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan een elektrische fiets, een schuur, hooi en meerdere geparkeerde auto’s, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 155 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder elektronische monitoring en een verbod op werkzaamheden als persfotograaf. De rechtbank heeft ook een vordering van een benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding heeft gevorderd voor de brandstichting aan zijn fiets. De rechtbank heeft de vordering van een tweede benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-314108-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2022 en 19 april 2022. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. J.A. Bekke, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.L. Vermeer, advocaat te Rhenen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1op 12 augustus 2021 in [plaatsnaam 1] opzettelijk brand heeft gesticht aan een elektrische fiets, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 2
op 30 augustus 2021 te [plaatsnaam 2] opzettelijk brand heeft gesticht aan een schuur/garage, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 3
op 14 september 2021 te [plaatsnaam 3] opzettelijk brand heeft gesticht aan hooi, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 4
op 8 november 2021 te [plaatsnaam 3] opzettelijk brand heeft gesticht aan geparkeerde auto(‘s), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 5
op 18 november 2021 te [plaatsnaam 3] opzettelijk brand heeft gesticht aan een onbekend voorwerp, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 tot en met feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vordert vrijspraak voor het onder feit 5 ten laste gelegde. Verdachte ontkent stellig dit feit te hebben gepleegd en schetst een alternatief scenario dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden weerlegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot het onder feit 1 tot en met feit 4 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte deze brand heeft gesticht. Verdachte ontkent dat hij dit feit heeft gepleegd. De donkergrijze Volkswagen waar de melder het over heeft, komt qua kleur niet overeen met de zilveren Volkswagen van verdachte. Melder heeft het daarnaast over jongens in spijkerbroeken wat niet overeenkomt met het signalement van verdachte. Ten slotte kwam om 18:24 uur bij de brandweer een melding binnen van de brand en blijkt uit de peilbakengegevens dat verdachte pas vanaf 18:25 uur op de locatie van deze brand was. Het alternatieve scenario van verdachte dat hij een melding kreeg op de terugweg van zijn werk en meteen naar het parkeerterrein is gereden, past dan ook binnen de aanwezige bewijsmiddelen. Feit 5 kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 t/m feit 4
Bewijsmiddelen
De feiten 1 tot en met 4 zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 1 tot en met feit 4 ten laste gelegde bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 april 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 7 juni 2021, genummerd PL0900-2021177370-10, houdende een bekennende verklaring van verdachte, pagina 95 tot en met 108;
  • een geschrift, houdende een mutatierapport van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , met mutatienummer L0900-2021256727-1, pagina 8 en 9;
  • een geschrift, houdende een mutatierapport van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , met mutatienummer PL0600-2021404733-1, pagina 17 en 18;
  • een geschrift, houdende een mutatierapport van verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , met mutatienummer PL0900-2021293680-1, pagina 19 tot en met 21;
  • een geschrift, houdende een mutatierapport van verbalisanten [verbalisant 9] e.a., met mutatienummer PL0900-2021353666-1, pagina 28 tot en met 32.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
feit 5
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 5 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank stelt vast dat om 18:24 uur bij de meldkamer een melding binnenkwam van een brand op een parkeerterrein in [plaatsnaam 3] . Om 18:32 uur kwam de politie ter plaatse en zag een brandend voorwerp op het wegdek. De verbalisanten zagen meerdere auto’s op het terrein, waaronder een grijze Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] . Dit betreft de auto van verdachte. Onder de auto van verdachte was eerder door de politie een technisch hulpmiddel bevestigd, waarmee de live locatie van het voertuig kon worden bepaald. Dit technische hulpmiddel gaf op de dag van de brand aan dat verdachte van 18:25 uur tot 18:35 uur op de [straatnaam] was waaraan het betreffende parkeerterrein is gelegen.
Verder verklaarde de melder van de brand ter plaatse tegenover de politie dat hij direct na de brandstichting een donkerkleurige Volkswagen van het parkeerterrein zag afrijden. Hij vermoedde dat deze auto er iets mee te maken had. De melder verklaarde later bij de politie dat hij drie in het zwart geklede jongemannen vlakbij een donkergekleurd oud model Volkswagen zag staan.
De verdachte verklaart dat hij rond 18:15 uur klaar was met werken. Toen hij naar huis reed, kreeg hij op zijn pieper een melding binnen van de brand op het parkeerterrein in [plaatsnaam 3] . Dit is volgens verdachte een pieper waarmee hij tegelijkertijd met de brandweer (en soms vóór de politie) de brandmelding ontvangt. Omdat verdachte in de buurt was, is hij direct naar het parkeerterrein gereden om (in zijn hoedanigheid als persfotograaf) foto’s te maken van de brand. Bij aankomst zag hij een paar jongens op het terrein staan en zag hij dat iets in brand stond. Hij stapte uit de auto om zijn camera te pakken en toen kwam de politie ter plaatse.
De rechtbank is van oordeel dat het alternatieve scenario van de verdachte niet onaannemelijk is. Het wordt bovendien niet weerlegd door de inhoud van het dossier. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het onder feit 5 ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1op 12 augustus 2021 te [plaatsnaam 1] , gemeente [.] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een accu, ten gevolge waarvan een elektrische fiets geheel of gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor die fiets en een nabij gelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
feit 2op 30 augustus 2021 te [plaatsnaam 2] , gemeente [..] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met riet, ten gevolge waarvan een schuur/garage geheel of gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die schuur/garage, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
feit 3op 14 september 2021 te [plaatsnaam 3] , gemeente [.] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met hooi, ten gevolge waarvan één of meer hooibalen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en gemeen gevaar voor die hooibalen en andere hooibalen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
feit 4op 8 november 2021 te [plaatsnaam 3] , gemeente [.] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kunststof boven een van de banden ten gevolge waarvan drie personenauto's (merk Chevrolet Spark met kenteken [kenteken] en BMW met kenteken [kenteken] en Peugeot 308 met kenteken [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die personenauto's, te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4:
telkens: opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 200 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat aan verdachte geen hogere straf dient te worden opgelegd dan hij reeds in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast is het belangrijk dat er een voorwaardelijk deel wordt opgelegd, zodat de hulpverlening die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is ingezet, voortgezet kan worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor minderjarigen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In deze oriëntatiepunten staat op een brandstichting met aanzienlijke schade bij goederen een taakstraf van 60 uur dan wel 1 maand jeugddetentie..
8.3.1.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier brandstichtingen. In augustus en september heeft hij een fiets, een schuur/garage en hooi in brand gestoken. In november heeft hij een auto in brand gestoken. Verdachte geeft over deze laatste brand aan dat hij niet had gedacht dat het vuur zo snel om zich heen zou grijpen. Door deze verkeerde inschatting, zijn echter ook twee andere nabij geparkeerde auto’s in brand komen te staan. De eigenaren van deze auto’s hebben door het handelen van verdachte aanzienlijke schade geleden. Dat geldt ook voor de eigenaren van de elektrische fiets en de schuur die verdachte in brand heeft gestoken. De rechtbank rekent dit verdachte aan en neemt dit in strafverzwarende zin mee.
8.3.2.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 23 maart 2022. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende noch in strafverminderende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 16 februari 2022, opgemaakt door drs. J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in de vorm van zwakbegaafdheid, en dat hij een sociaal-emotionele achterstand en een trauma heeft. Aangezien de stoornis en problematiek ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en van invloed waren, wordt in het rapport geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Daarnaast wordt geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen, gelet op voornoemde problematiek bij verdachte.
De rechtbank neemt deze adviezen over. De rechtbank rekent het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe en past het adolescentenstrafrecht toe bij het opleggen van de straf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 1 april 2022, opgesteld door [A] van [instelling 1] (hierna: de reclassering). In het rapport wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden, kort gezegd, meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, locatiegebod met elektronische controle, verbod op werkzaamheden als persfotograaf en het meewerken aan een dagbesteding.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal ook een beroepsverbod als bijzondere voorwaarde opleggen. De rechtbank hecht eraan te benadrukken waarom zij dat doet. In de onderhavige zaak acht de rechtbank bewezen dat verdachte viermaal brand heeft gesticht. Uit het dossier blijkt dat verdachte bij veel andere branden als (een van de) eerste(n) aanwezig is geweest, nog voordat de brandweer en politie ter plaatse waren, en dat verdachte ook meermalen de melder van de brand is geweest. Verdachte geeft aan dat hij graag foto’s maakt van branden, omdat hij persfotograaf is. Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de andere branden en verklaart de vier bewezen verklaarde branden te hebben gesticht als roep om hulp. In het reclasseringsadvies is echter te lezen dat de reclassering vermoedt dat verdachte de vier branden, waarvoor hij in de onderhavige zaak wordt veroordeeld, heeft gesticht om zichzelf werk te verschaffen. Op basis hiervan acht de rechtbank het aangewezen om te bepalen dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren moet onthouden van werkzaamheden als persfotograaf. De duur van het verbod is gelijk aan de proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal in de voorwaarden opnemen dat het verbod kan worden ingekort, al dan niet op verzoek van de reclassering, door het Openbaar Ministerie.
De rechtbank zal verder bepalen dat verdachte zich gedurende de eerste 6 maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen (in het kader van het locatiegebod), of zoveel korter indien de reclassering dit nodig acht. Op die manier kan worden nagegaan of verdachte de bijzondere voorwaarden nakomt.
8.3.4.
Conclusie
Gelet op de ernst en hoeveelheid van de feiten kan met geen andere strafmodaliteit worden volstaan dan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal verdachte jeugddetentie opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarnaast voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met als doel het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan het voorwaardelijk deel van de straf worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals hiervoor geadviseerd door de reclassering.
Alles overwegende legt de rechtbank op een jeugddetentie van 155 dagen met aftrek, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

9.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis. Anders dan verzocht door de officier van justitie, kan de rechtbank het geschorste bevel, en daarmee de schorsingsvoorwaarden, niet laten doorlopen. Artikel 72 lid 3 Sv schrijft dwingend voor dat in een situatie als deze, de voorlopige hechtenis wordt opgeheven. De rechtbank ziet daarnaast onvoldoende aanleiding om de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.
[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van (vermoedelijk ongeveer) € 251,99. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 4 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] betreffende de € 25,- dient te worden toegewezen. [benadeelde partij 2] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering niet duidelijk en niet onderbouwd is.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] betreffende de € 25,- voor toewijzing vatbaar is. [benadeelde partij 2] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, aangezien de vordering onduidelijk is en onvoldoende is onderbouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 1]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij schade heeft ondervonden ten gevolge van het feit 1 bewezen verklaarde feit. De fiets van de benadeelde partij is in brand gestoken, waardoor hij via de verzekering een nieuwe fiets moest uitzoeken. Hij heeft een groot gedeelte van het bedrag vergoed gekregen. Er resteert een bedrag van € 25,- aan eigen risico. De rechtbank wijst dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 25,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij 2]
De rechtbank heeft op basis van de beschikbare gegevens onvoldoende handvatten om de vordering te beoordelen. Er zijn geen bedragen ingevuld en het is onduidelijk waar de bijgevoegde stukken over gaan. De rechtbank verklaart de benadeelde partij dan ook in zijn vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan een vordering tot vergoeding van die schade nog wel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 tot en met feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
155 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
30 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee (2)jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding binnen 3 werkdagen zal melden bij [instelling 1] op het adres [adres] te [plaatsnaam 4] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • verblijft bij [instelling 3] of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start bij aanvang van het schorsingstoezicht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start van het locatiegebod hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 12 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod, voor een maximale periode van 6 maanden of zoveel korter indien de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is [adres] , [postcode] te [woonplaats] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
  • geen werkzaamheden verricht als persfotograaf, voor een maximale periode van 2 jaar of zoveel korter indien het Openbaar Ministerie dit nodig acht;
  • beschikt over minimaal acht dagdelen per week aan dagbesteding, zulks ter beoordeling van de reclassering;
- geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
  • wijst de vordering
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 25,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling wordt geen gijzeling toegepast;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mrs. I.G.C. Bij de Vaate en S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1hij op of omstreeks 12 augustus 2021 te [plaatsnaam 1] , gemeente [.] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een accu, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een elektrische fiets geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die fiets en/of nabij gelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2hij op of omstreeks 30 augustus 2021 te [plaatsnaam 2] , gemeente [..] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met riet, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een schuur en/of garage geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of garage, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3hij op of omstreeks 14 september 2021 te [plaatsnaam 3] , gemeente [.] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met hooi, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan één of meer hooiba(a)l(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die hooi ba(a)l(en) en/of andere hooib(a)al(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 4hij op of omstreeks 8 november 2021 te [plaatsnaam 3] , gemeente [.] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met de banden en/of kunststof boven de banden, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan drie, althans één of meer personenauto('s) (merk Chevrolet Spark met kenteken [kenteken] en/of BMW met kenteken [kenteken] en/of Peugeot 308 met kenteken [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die personen auto('s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 5hij op of omstreeks 18 november 2021 te [plaatsnaam 3] , gemeente [.] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een nog onbekend voorwerp, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dit nog onbekende voorwerp geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dit nog onbekende voorwerp, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)