ECLI:NL:RBMNE:2022:1725

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
536169 / HA RK 22-62
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2022 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, dat was ingediend op 15 maart 2022. Het verzoek was gericht tegen mr. J.H. Lange, de behandelend rechter in de hoofdzaak, waarin verzoeker beroep had ingesteld tegen een besluit van de Korpschef van de Politie, Eenheid Midden-Nederland. Verzoeker stelde dat hij niet tijdig het volledige procesdossier had ontvangen, waardoor hij niet in staat was om zijn zaak adequaat voor te bereiden. Hij verzocht om uitstel van de behandeling, maar dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen. Verzoeker meende dat deze afwijzing de schijn van partijdigheid wekte en diende daarom een wrakingsverzoek in.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht. De kamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen een procesbeslissing betreft en dat deze beslissing op zichzelf geen grond vormt voor wraking. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De afwijzing van het uitstelverzoek was niet zo onbegrijpelijk dat deze als blijk van vooringenomenheid kon worden geïnterpreteerd. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 536169 / HA RK 22-62
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van29 april 2022
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede (Gld).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van 15 maart 2022;
- de schriftelijke reactie van 6 april 2022 van mr. J.H. Lange;
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 15 april 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
De mondelinge behandeling heeft via een videoverbinding plaatsgevonden, waarbij de gemachtigde van verzoeker is verschenen. Verzoeker en mr. Lange zijn niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.H. Lange als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 22 / 193 WPG T3 (de hoofdzaak) tussen verzoeker als verzoekende partij en de Korpschef van de Politie, Eenheid Midden-Nederland als verwerende partij. Deze zaak betreft het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Korpschef van de Politie tot afwijzing van het verzoek tot wijziging van politiegegevens.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
De gemachtigde van verzoeker heeft, ondanks zijn verzoek van 4 maart 2020 aan de rechtbank, niet (tijdig) het gehele procesdossier in zijn bezit gekregen. Het was daarom praktisch bijna onmogelijk om schriftelijk vóór of op 7 maart 2021 nader gronden aan te voeren, dan wel op de zitting van 18 maart 2022 de eis nader te onderbouwen. De gemachtigde heeft daarom uitstel van de behandeling op zitting verzocht aan rechtbank, maar de rechtbank heeft dat verzoek met nietszeggende reden(en) afgewezen. Er wordt daarom in strijd gehandeld met de goede procesorde, die vertaald is in de beginselen van ‘fair trial’ en ‘equality of arms’ van artikel 6 EVRM. Daarmee heeft de rechter de schijn van partijdigheid dan wel vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij
dat zij in de gronden voor het uitstelverzoek van de gemachtigde (van 4 maart 2022) geen aanleiding zag om het verzoek toe te wijzen. Het verzoek werd enige tijd voor de zitting ingediend (14 dagen van te voren), zodat er nog voldoende tijd was om kennis te nemen van het dossier en ook om eventuele nadere gronden in te dienen. In beginsel kunnen stukken inderdaad tot 10 dagen voor de zitting ingediend worden, maar algemeen uitgangspunt is ook dat wanneer stukken later ingediend worden, deze meegenomen kunnen worden wanneer dat niet in strijd met de goede procesorde is. In dit geval was verzoeker al langer bekend met de geplande zitting en betrof het niet een zaak van een meer dan gemiddelde complexiteit en/of omvang. Het afwijzen van het uitstelverzoek maakt daarom niet dat er sprake is van enige (schijn van) partijdigheid in objectieve of subjectieve zin.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld
of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat
zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt.
3.4
Het wrakingsverzoek richt zich tegen de beslissing van de rechter op een door de gemachtigde van verzoeker ingediend uitstelverzoek. Een dergelijke beslissing betreft een procedurele beslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter, die de betreffende beslissing heeft genomen. Dit is alleen anders als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daar is in deze zaak niet van gebleken. De beslissing tot het afwijzen van het uitstelverzoek is in de brief van de rechtbank van 8 maart 2022 weliswaar niet uitvoerig gemotiveerd, maar de (motivering van de) beslissing is niet zo onbegrijpelijk dat daaruit vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan kan worden afgeleid.
Daarbij heeft ook te gelden dat verzoeker of zijn gemachtigde, indien er nog vragen waren over de brief van 8 maart 2022, contact had kunnen opnemen met de administratie van de rechtbank, zoals vermeld staat in diezelfde brief. Van die mogelijkheid heeft verzoeker of zijn gemachtigde geen gebruik gemaakt.
3.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
4. De beslissing
De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn gemachtigde, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partij(en), alsmede aan de voorzitter van het team bestuursrechter, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met UTR 22 / 193 WPG T3 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. D. Wachter en mr. H.B.W. Beekman als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C. Vos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.
de griffier wegens afwezigheid van de voorzitter
wordt deze beslissing getekend door de oudste rechter
de griffier is buiten staat
deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.