In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalige keukenmedewerker, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser had zich ziekgemeld vanuit een WW-uitkering en verzocht om een WIA-uitkering op basis van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv concludeerde dat eiser per 10 februari 2021 voor 0% arbeidsongeschikt was, wat betekende dat hij niet in aanmerking kwam voor de uitkering. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het Uwv getoetst en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [A], een zorgvuldige beoordeling heeft uitgevoerd. Eiser had verschillende klachten, waaronder PTSS en zenuwpijn, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met deze klachten bij het opstellen van de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Eiser voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen, maar de rechtbank vond dat hij geen medische onderbouwing had gepresenteerd die de beoordeling van de verzekeringsarts kon weerleggen.
De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het beroep niet succesvol was.