ECLI:NL:RBMNE:2022:1718

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
16/262239-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van lasterlijke aanklacht en valse aangifte

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 1 april 2018 aangifte deed van bedreiging door de benadeelde partij [A]. De verdachte werd beschuldigd van het indienen van een lasterlijke aanklacht en het doen van een valse aangifte. Tijdens de zitting op 22 april 2022 heeft de officier van justitie, mr. H.M. Gorter, gevorderd om de verdachte integraal vrij te spreken. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T.S.S. Overes, heeft hetzelfde bepleit.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de benadeelde partij [A] op 27 november 2018 door de politierechter is vrijgesproken van de verdenking van bedreiging, dit niet automatisch betekent dat de verdachte opzettelijk een lasterlijke aanklacht heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte opzettelijk een lasterlijke aanklacht heeft gedaan of een valse aangifte heeft gedaan. De getuigenverklaringen van omstanders die de bedreigende woorden niet hebben gehoord, sluiten niet uit dat de verdachte deze woorden wel heeft gehoord of meende te horen. Hierdoor kan het vereiste opzet niet worden bewezen.

De rechtbank heeft de benadeelde partij [A] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte vrijgesproken is van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de benadeelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op nihil. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. A.M. Loots, mr. A.W.M. van Hoof en mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, in aanwezigheid van de griffiers mr. A.B. Postma en mr. J.M. Tason Avila.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/262239-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1960] te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.M. Gorter en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [A] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair:
op 1 april 2018 in Lelystad tegen [A] een lasterlijke aanklacht heeft ingediend waardoor de eer of goede naam van die [A] is aangerand
;
subsidiair:
op 1 april 2018 in Lelystad een valse aangifte heeft gedaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte integraal vrij te spreken van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft eveneens integrale vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 1 april 2018 aangifte gedaan van bedreiging door [A] . Volgens verdachte heeft [A] die dag in de nabijheid van het hek bij de Oostvaardersplassen tegen hem gezegd:
“ik ben jager, het wordt tijd dat ik jullie ook ga doodschieten”of woorden van gelijke bedreigende aard. [A] is op 27 november 2018 door de politierechter van deze verdenking vrijgesproken.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte heeft gedaan van de vermeende bedreiging door [A] .
Hiertoe wordt het volgende overwogen. Uit het feit dat [A] is vrijgesproken, kan worden afgeleid dat
nietbewezen kan worden dat [A] de bedreiging heeft geuit. Echter, uit deze vrijspraak van [A] kan
nietzonder meer worden afgeleid dat verdachte de bedreiging
nietheeft gehoord en toch aangifte heeft gedaan. Daarvoor is aanvullend ondersteunend bewijs nodig. De getuigenverklaringen van de omstanders, die hebben verklaard de woorden niet te hebben gehoord, sluiten nog steeds niet uit dat verdachte de woorden wél heeft gehoord, of meende te horen. In geen van beide gevallen kan de voor zowel het primaire als subsidiaire tenlastegelegde vereiste opzet worden bewezen.
Met andere woorden, nu op grond van het dossier niet uitgesloten kan worden dat verdachte de betreffende bedreigende woorden heeft gehoord, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte opzettelijk een lasterlijke aanklacht jegens aangever dan wel een valse aangifte heeft gedaan. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

5.BENADEELDE PARTIJ

De heer [A] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en een schadevergoeding gevorderd van € 12.397,00. Dit bedrag bestaat uit € 2.397,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, veroorzaakt ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken. Omdat de benadeelde partij in deze procedure aangemerkt moet worden als de in het ongelijk gestelde partij, zal hij in de proceskosten veroordeeld worden op de wijze die in de beslissing is vermeld.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [A] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten en begroot de kosten aan de zijde van verdachte op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mr. A.W.M. van Hoof en mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Postma en mr. J.M. Tason Avila, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2022.
Mr. Doekes-Beijnes en mr. Tason Avilla zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 1 april 2018 in Lelystad, althans in Nederland, opzettelijk tegen een persoon, te weten [A] (door verdachte [A] genoemd), bij de overheid een valse klacht of aangifte schriftelijk heeft ingeleverd of in schrift heeft doen brengen, door ten overstaan van een buitengewoon opsporingsambtenaar van de politie eenheid Midden-Nederland te verklaren dat verdachte bedreigd was door [A] en/of dat die [A] tegen hem, verdachte, heeft gezegd: "“Ik ben jager, het wordt tijd dat ik jullie ook ga doodschieten”, althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking, waardoor de eer of goede naam van die [A] is aangerand;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 1 april 2018 te Lelystad, althans in Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door ten overstaan van een buitengewoon opsporingsambtenaar van de politie eenheid Midden-Nederland te verklaren dat verdachte bedreigd was door [A] en/of dat die [A] tegen hem, verdachte, heeft gezegd: “Ik ben jager, het wordt tijd dat ik jullie ook ga doodschieten”, althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.