ECLI:NL:RBMNE:2022:1715

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
1 mei 2022
Zaaknummer
9218804
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevrijdende verjaring erfdienstbaarheid (recht van overpad) onvoldoende onderbouwd. Aanwijzing noodweg ex artikel 5:57 BW. Keuze tussen twee percelen. Beperkende voorwaarden noodweg.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het recht van overpad en de aanwijzing van een noodweg. De eisende partij, bestaande uit drie eisers, vorderde onder andere een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden om hen toegang te verlenen tot hun percelen, die niet rechtstreeks bereikbaar zijn vanaf de openbare weg. De eisers stelden dat zij door verjaring een erfdienstbaarheid hadden verworven, maar de kantonrechter oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor het bestaan van deze erfdienstbaarheid. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een door verjaring ontstane erfdienstbaarheid, omdat de eisers niet konden aantonen dat zij gedurende twintig jaar het bezit van een recht van overpad hadden gehad.

Daarnaast heeft de kantonrechter de subsidiaire vordering van de eisers om een noodweg aan te wijzen, beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de percelen van de eisers geen behoorlijke toegang hebben tot de openbare weg en dat er aanleiding is om een noodweg aan te wijzen. De noodweg werd aangewezen over het perceel van de gedaagden, maar met beperkende voorwaarden. De eisers mogen maximaal vier keer per jaar te voet gebruik maken van de noodweg. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de eisers geen recht hebben op toegang met gemotoriseerde voertuigen, gezien de aard van het gebruik van de percelen.

In reconventie vorderden de gedaagden onder andere de verwijdering van een brug die door de eisers was geplaatst. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen en de eisers veroordeeld om de brug te verwijderen. Tevens is de eisers verboden om in toekomstige akten een erfdienstbaarheid op te nemen zonder toestemming van de gedaagden. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9218804 MC EXPL 21-3269 A/45353
Vonnis van 11 mei 2022
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1]

2.[eiseres sub 2] ,

wonende te [woonplaats 1]

3.[eiser sub 3] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook gezamenlijk te noemen [eiser sub 1] c.s.,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J.W. Lamme,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 3] ,

3.[gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagden sub 1 t/m 3 verder ook gezamenlijk te noemen [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigden: [gedaagde sub 1] en mr. F.J. Pitstra,

4.[gedaagde sub 4] ,

wonende te [woonplaats 3] ,

5.[gedaagde sub 5] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden sub 4 t/m 5 verder ook gezamenlijk te noemen [gedaagde sub 4] c.s.,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.C.P. van den Hamer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 februari 2022;
- de akte van [gedaagde sub 1] c.s. met producties 21 t/m 23;
- de akte van [gedaagde sub 1] c.s. met productie 24;
- de akte van [eiser sub 1] c.s. met producties 33 t/m 36;
- de e-mail van [eiser sub 1] c.s. van 11 april 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van deze zaak is gehouden op 12 april 2022. Op deze zitting zijn verschenen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , voornoemd, bijgestaan door mr. Lamme. [gedaagde sub 1] , voornoemd, is verschenen, bijgestaan door mr. Pitstra. [gedaagde sub 4] c.s. is niet verschenen. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 26 maart 2019 is [eiser sub 1] c.s. eigenaar geworden van de percelen te [plaats 1] , kadastraal bekend Gemeente [plaats 2] , sectie [letter] , nummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] . De percelen zijn geheel begroeid met bosschages/houtopstanden en grenzen niet aan een openbare weg. Perceel [nummeraanduiding 2] bestaat deels uit water en gaat aan de noordoostzijde over in de [.] . Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Buitengebied [plaats 1] . Op de percelen rust de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden’. De percelen maken onderdeel uit van het Natura 2000-netwerk ‘ [..] ’.
2.2.
In de akte van levering, waarin [eiser sub 1] c.s. voornoemde percelen geleverd heeft gekregen van zijn rechtsvoorganger, de heer [A] , is de volgende bepaling opgenomen:
‘Verwezen wordt naar de aan onderhavige levering ten grondslag liggende koopovereenkomst, waarin woordelijk voorkomt:
“In het bewijs van eigendom van Verkoper komt het volgende voor, woordelijk luidende:
“Het perceel is niet bereikbaar vanaf de openbare weg. Reeds sinds de aankoop door verkoper in negentienhonderd zesenzeventig maakt zij gebruik van een recht van overpad over het perceel van de heer en mevrouw [gedaagde sub 1] . Het perceel van de heer en mevrouw [gedaagde sub 1] staat via een bruggetje in verbinding met het verkochte. Het recht van overpad is nimmer schriftelijk vastgelegd.”
Koper is uitdrukkelijk op de hoogte van het vorenstaande en zal het Verkochte als zodanig in eigendom accepteren.”
2.3.
Van 1976 tot 2006 is de heer [B] eigenaar geweest van percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] , na zijn overlijden in 2006 opgevolgd door zijn zoon de heer [C] . In 2008 is de heer [A] eigenaar geworden. Hij heeft de percelen op 26 maart 2019 overgedragen aan [eiser sub 1] c.s.
2.4.
[gedaagde sub 3] is eigenaar van het naastgelegen perceel met nummer [nummeraanduiding 1] . Op dit perceel is een recht van gebruik en bewoning gevestigd op naam van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Zij gebruiken dit perceel grasland voor de uitoefening van hun agrarisch bedrijf. Het perceel grenst aan de [straat] .
2.5.
[gedaagde sub 4] c.s. is eigenaar van het naastgelegen perceel met nummer [nummeraanduiding 3] , deels grasland en deels begroeid met bosschages/houtopstanden. Dit perceel ligt direct tussen de openbare weg (de [straat] ) en perceel [nummeraanduiding 1] . De woning van [gedaagde sub 4] c.s. is gelegen aan de [straat] [nummeraanduiding 4] , direct ten noorden van perceel [nummeraanduiding 3] .
2.6.
De heer [A] heeft rond het najaar van 2018, zonder vergunning van de gemeente en zonder toestemming van [gedaagde sub 1] c.s., een brug geplaatst tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] . Over de sloot tussen de [straat] en perceel [nummeraanduiding 5] was een loopplank geplaatst. Na aankoop van de percelen [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] heeft [eiser sub 1] c.s. de percelen recreatief gebruikt en daarop spirituele sessies georganiseerd. Ook heeft hij daarop een [....] en andere opstallen geplaatst. [eiser sub 1] c.s. en bezoekers liepen over perceel [nummeraanduiding 5] naar de brug en vervolgens naar perceel [nummeraanduiding 1] . De kadastrale situatie en de looproute zijn weergegeven op de onderstaande kaart.
2.7.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser sub 1] c.s. aangeschreven dat hij geen recht van overpad over perceel [nummeraanduiding 5] heeft en dat het hem niet langer is toegestaan dit perceel als toegangsweg te gebruiken. Omstreeks 12 september 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de loopplank en de brug verwijderd.
2.8.
[eiser sub 1] c.s. heeft vervolgens enige tijd gebruikgemaakt van het perceel van [gedaagde sub 4] c.s. met nummer [nummeraanduiding 3] om te gaan naar zijn percelen. [gedaagde sub 4] c.s. heeft [eiser sub 1] c.s. gesommeerd om daarmee te stoppen.
2.9.
Op 19 november 2020 heeft [eiser sub 1] c.s. een kort geding aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Bij kortgedingvonnis van 3 februari 2021 heeft de kantonrechter [gedaagde sub 1] c.s. veroordeeld de brug tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] te herstellen en in stand te houden, tot het moment dat is gebleken van handhavend optreden van de gemeente of tot is gebleken dat er geen omgevingsvergunning kan worden verleend. Daarnaast is perceel [nummeraanduiding 5] aangewezen als voorlopige noodweg in de zin van artikel 5:57 BW ten behoeve van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] , gedurende de maanden november tot en met april van ieder jaar, totdat in een bodemprocedure een definitieve voorziening is getroffen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de brug vervolgens teruggeplaatst.
2.10.
[eiser sub 1] c.s. is in hoger beroep gekomen tegen voormeld kortgedingvonnis. Bij arrest in kort geding van 8 juni 2021 is het kortgedingvonnis vernietigd en is [gedaagde sub 1] c.s. veroordeeld de brug te herstellen en in stand te houden totdat in een bodemprocedure anders is beslist. Ook is perceel [nummeraanduiding 5] als voorlopige noodweg aangewezen ten behoeve van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] , met dien verstande dat deze noodweg alleen gebruikt mag worden in de periode tussen 15 september en 1 april en alleen om te voldoen aan een besluit van de gemeente tot verwijdering van voorwerpen van de percelen. Deze noodweg geldt totdat in de bodemprocedure een definitieve voorziening is getroffen.
2.11.
Bij besluit van 3 augustus 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] (hierna: het college van B&W) [eiser sub 1] c.s. een last onder dwangsom opgelegd. Daarbij is [eiser sub 1] c.s. gelast overtredingen op de percelen [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] te beëindigen en is hij gesommeerd de recreatieve en spirituele sessies op de percelen te beëindigen en om de [....] , de toiletruimte, de brug tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] en alle andere opstallen en overige zaken van de percelen te verwijderen. De door het college van B&W geconstateerde overtredingen betreffen – samengevat – het gebruik van de percelen in strijd met de bestemming, het bouwen zonder omgevingsvergunning, het in stand laten van illegale bouwwerken en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen zonder omgevingsvergunning. Ook heeft het college van B&W medegedeeld niet mee te werken aan legalisatie, mede gelet op het feit dat de percelen onderdeel uitmaken van Natura 2000-gebied.
2.12.
[eiser sub 1] c.s. heeft bezwaar ingesteld voornoemd besluit. Bij beslissing op bezwaar van 22 maart 2022 heeft het college van B&W het bestreden besluit in stand gelaten onder verbetering van de motivering. [eiser sub 1] c.s. heeft de op de percelen aanwezige opstallen en overige zaken inmiddels verwijderd.
2.13.
Op 21 februari 2022 heeft de Omgevingsdienst Noord-Holland namens het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland (hierna: het college van GS) het voornemen bekendgemaakt om geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming te verlenen voor energetisch natuurbeheer en natuurbeleving op de percelen [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] .

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert in conventie – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om binnen twee weken na betekening van het vonnis te dulden dat [eiser sub 1] c.s., bezoekers en gebruikers van de percelen Gemeente [plaats 2] , sectie [letter] , nummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] dit perceel bereiken, te voet en incidenteel (maximaal zes keer per jaar) met een gemotoriseerd voertuig, en daarbij te komen en te gaan over het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. kadastraal bekend Gemeente [plaats 2] sectie [letter] [nummeraanduiding 5] en daarbij voorwerpen, bouwwerken of dieren die de toegang verhinderen, te verwijderen of verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
II. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om binnen twee weken na betekening van het vonnis de brug van [eiser sub 1] c.s. tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] te herstellen en in stand te laten, op straffe van een dwangsom;
primair, erfdienstbaarheid:
III. veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om binnen vier weken na betekening van het vonnis mee te werken aan het verlijden van een akte tot het vestigen van de onder I. genoemde de erfdienstbaarheden met betrekking tot het overpad en het dulden van de brug tegen een nader te bepalen vergoeding;
IV. te bepalen dat, indien [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke blijft aan het onder III. genoemde te voldoen, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking aan het verlijden van de akte tot het vestigen van de erfdienstbaarheden;
subsidiair, noodweg:
V. aan te wijzen ten behoeve van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] het perceel [nummeraanduiding 5] als (voorlopige) noodweg in de zin van artikel 5:57 BW en om binnen vier weken na betekening van het vonnis mee te werken aan het verlijden van een akte tot het vestigen van de noodweg en het dulden van de brug, tegen een nader te bepalen vergoeding;
VI. te bepalen dat, indien [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke blijft aan het onder III. genoemde [
naar de kantonrechter begrijpt: het onder V. genoemde] te voldoen, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking aan het verlijden van de akte tot het vestigen van de noodweg;
voor zover de hiervoor genoemde vorderingen jegens [gedaagde sub 1] c.s. zouden worden afgewezen:
VII. [gedaagde sub 4] c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te dulden dat [gedaagde sub 1] c.s., bezoekers en gebruikers van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] dit perceel bereiken, te voet en incidenteel (maximaal zes keer per jaar) met een gemotoriseerd voertuig, en daarbij te komen en te gaan over het perceel van [gedaagde sub 4] c.s. kadastraal bekend Gemeente [plaats 2] sectie [letter] [nummeraanduiding 3] en daarbij voorwerpen, bouwwerken of dieren die de toegang verhinderen, te verwijderen of verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
VIII. [gedaagde sub 4] c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te dulden dat [eiser sub 1] c.s. tussen het perceel [nummeraanduiding 3] en de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] een brug aanlegt en deze in stand te laten, op straffe van een dwangsom;
IX. aan te wijzen ten behoeve van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] het perceel [nummeraanduiding 3] als (voorlopige) noodweg in de zin van artikel 5:57 BW en om binnen vier weken na betekening van het vonnis mee te werken aan het verlijden van een akte tot het vestigen van de noodweg en het dulden van de brug, tegen een nader te bepalen vergoeding;
X. te bepalen dat, indien [gedaagde sub 4] c.s. in gebreke blijft aan het onder VII. genoemde [
naar de kantonrechter begrijpt: het onder IX. genoemde] te voldoen dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking aan het verlijden van de akte tot het vestigen van de noodweg;
proceskosten:
XI. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
XII. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser sub 1] c.s. – samengevat – het volgende ten grondslag. De percelen [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] worden al tientallen jaren recreatief gebruikt, maar zijn niet rechtstreeks vanaf de openbare weg toegankelijk. [eiser sub 1] c.s. en zijn rechtsvoorgangers lopen sinds jaar en dag via het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. met nummer [nummeraanduiding 5] naar hun eigen percelen. Zij gaan vanaf de openbare weg (de [straat] ) via het hek langs de sloot naar een houten bruggetje over de sloot. Omdat er al sinds 1976 op deze manier wordt gekomen en gegaan naar de percelen en er sprake is van bezit, is er door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid (recht van overpad) ontstaan. Subsidiair vordert [eiser sub 1] c.s. aanwijzing van een noodweg over het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. met nummer [nummeraanduiding 5] dan wel het perceel van [gedaagde sub 4] c.s. met nummer [nummeraanduiding 3] , omdat zijn percelen geen behoorlijke toegang hebben tot een openbare weg of openbaar vaarwater. Toegang is noodzakelijk om de percelen te kunnen exploiteren en onderhouden.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. concludeert primair tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten inclusief de nakosten en de kosten van het vorige kort geding in eerste aanleg en hoger beroep, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente. Subsidiair verzoekt [gedaagde sub 1] c.s. de dwangsommen te matigen, de uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen en aan een eventuele noodweg voorwaarden te verbinden.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. baseert zijn verweer – kort gezegd – op het volgende. Van het door verjaring ontstaan van een erfdienstbaarheid is geen sprake. [gedaagde sub 1] c.s. betwist dat de percelen van [eiser sub 1] c.s. tientallen jaren recreatief zijn gebruikt, dat er vele jaren een brug heeft gelegen tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] en dat zijn perceel in het verleden is gebruikt om het perceel van [eiser sub 1] c.s. te kunnen bereiken. [gedaagde sub 1] c.s. heeft voor het eerst begin 2019 gezien dat er een brug is geplaatst en heeft in 2019 eenmaal mevrouw [eiseres sub 2] op zijn perceel aangetroffen, waarop hij heeft aangegeven dat dit niet is toegestaan. Ten aanzien van de gevorderde noodweg stelt [gedaagde sub 1] c.s. ten eerste dat de percelen van [eiser sub 1] c.s. per boot kunnen worden bereikt, zowel via de [.] als vanaf de [straat] via de sloot tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 3] , zodat geen aanleiding bestaat om een noodweg aan te wijzen. Voor zover er al een noodweg moet komen, dan is toegang via het perceel van [gedaagde sub 4] c.s. met nummer [nummeraanduiding 3] de kortste route. Dit perceel komt ook het eerst voor een noodweg in aanmerking, omdat dit vroeger één geheel vormde met de achterliggende percelen [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] . Het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. wordt gebruikt voor het houden van vee en het verbouwen van gras en mais. Een noodweg over dit perceel is te belastend voor hun agrarische bedrijf. Ook wijst [gedaagde sub 1] c.s. erop dat [eiser sub 1] c.s. zijn percelen niet recreatief mag gebruiken en dat de gemeente [gemeente] handhavend optreedt. Voor gemotoriseerde toegang ziet [gedaagde sub 1] c.s. geen aanleiding, nu [eiser sub 1] c.s. heeft aangegeven slechts handmatig onderhoud uit te voeren op zijn percelen.
3.5.
[gedaagde sub 4] c.s. concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde sub 4] c.s. baseert zijn verweer – kort gezegd – op het volgende. Het ligt volgens hem, gelet op het jarenlange gebruik van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. met nummer [nummeraanduiding 5] , voor de hand dat er op dat perceel door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. Ten aanzien van de noodweg voert hij aan dat [eiser sub 1] c.s. zijn percelen via openbaar vaarwater kan bereiken en dat de bestemming van die percelen recreatief is, zodat normale exploitatie zonder noodweg mogelijk is. Indien er wel een noodweg moet komen, ligt aanwijzing van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. voor de hand, mede gelet op het jarenlange gebruik van dat perceel. Een noodweg op het perceel van [gedaagde sub 4] c.s. met nummer [nummeraanduiding 3] zal leiden tot aantasting van zijn privacy en het woongenot. Daarnaast kampt mevrouw [gedaagde sub 5] met Alzheimer en is zij niet gebaat bij een verandering van haar woonomgeving en (verkeers)bewegingen over het perceel. Ook wijst [gedaagde sub 4] c.s. erop dat een deel van het perceel wordt gebruikt als weidegrond voor schapen en dat er een aantal wilde diersoorten voorkomen.
In reconventie
3.7.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert in reconventie – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. hoofdelijke veroordeling van [eiser sub 1] c.s. om binnen twee weken na betekening van het vonnis de brug tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] te verwijderen en verwijderd te houden en geen nieuwe bruggen te plaatsen tussen voornoemde percelen, een en ander op straffe van een dwangsom;
II. te bepalen dat [eiser sub 1] c.s. bij een toekomstige verkoop althans vervreemding van (een deel van) de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] , niet in een onderhandse of notariële akte op mag (laten) nemen dat er een erfdienstbaarheid en/of recht van overpad en/of enig recht van gebruik bestaat om naar deze percelen te gaan, op straffe van een dwangsom;
alsmede [eiser sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling aan [gedaagde sub 1] c.s. van:
III. een bedrag van € 4.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, zijnde een vergoeding voor het gebruik van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. als toegangsweg en als noodweg voor de afgelopen periode tot heden;
IV. een bedrag van € 4.000,- per jaar, althans een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, zijnde een vergoeding voor het gebruik van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. als noodweg vanaf heden;
V. de proceskosten;
VI. een bedrag van € 120,00 aan salaris gemachtigde welke [gedaagde sub 1] c.s. op 20 februari 2021 aan deurwaarder [onderneming] heeft voldaan na betekening van het vonnis in kort geding;
VII. de nakosten;
VIII. met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
3.8.
[eiser sub 1] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen in reconventie en concludeert tot afwijzing daarvan, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente, en de nakosten.
3.9.
De stellingen van partijen in reconventie hangen nauw samen met hetgeen zij in conventie hebben aangevoerd. Voor zover van belang wordt daarop hierna onder de beoordeling nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
4.2.
De kantonrechter zal eerst beoordelen of er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan ten behoeve van de percelen van [eiser sub 1] c.s. en ten laste van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. Als dit niet het geval is, zal de kantonrechter beoordelen of er aanleiding bestaat om een noodweg aan te wijzen en, zo ja, over welk perceel en onder welke voorwaarden. Ten slotte zullen de overige vorderingen worden besproken.
Erfdienstbaarheid
4.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er door verjaring een erfdienstbaarheid (recht van overpad) is ontstaan ten behoeve van zijn percelen met nummers [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] en ten laste van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. met nummer [nummeraanduiding 5] . Deze erfdienstbaarheid houdt volgens [eiser sub 1] c.s. kort gezegd in dat hij, om zijn percelen te bereiken, vanaf de [straat] over het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. mag gaan en dat hij op dit perceel een brug mag hebben liggen die gebruikt wordt om de eigen percelen te bereiken. [gedaagde sub 1] c.s. betwist dat er sprake is van verjaring. De stelplicht en bewijslast rusten op [eiser sub 1] c.s. Hij moet zijn beroep op verjaring voldoende onderbouwen en zo nodig bewijzen.
4.4.
Artikel 5:72 BW bepaalt dat een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging en door verjaring. Vaststaat dat de door [eiser sub 1] c.s. genoemde erfdienstbaarheid niet door vestiging is ontstaan. [eiser sub 1] c.s. beroept zich in dit geval op bevrijdende verjaring (artikel 3:105 in verbinding met artikel 3:306 BW). De verjaringstermijn daarvoor bedraagt twintig jaar. Vereist is dat een niet-rechthebbende ( [eiser sub 1] c.s. en/of zijn rechtsvoorganger) gedurende ten minste twintig jaar het bezit heeft gehad van een erfdienstbaarheid (recht van overpad) op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. De vraag of sprake is van bezit moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaven in artikel 3:107 e.v. BW. Voor de vraag of iemand een goed in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over dat goed is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Krachtens het tweede lid van dit artikel is in dit geval enkele op zichzelf staande machtsuitoefening onvoldoende. Of iemand de voor het bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, moet worden bepaald naar verkeersopvatting en verder op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Bezit moet niet dubbelzinnig en openbaar zijn. Van niet dubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende op de erfdienstbaarheid te zijn, wat naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden. Dit kan bij het bezit van een recht van overpad bijvoorbeeld volgen uit een bestendige inrichting van het erf, zoals de aanwezigheid van een pad of (in dit geval) een brug die uitsluitend de bezitter van de erfdienstbaarheid van nut kan zijn, alsook het frequente gebruik daarvan.
4.5.
[eiser sub 1] c.s. stelt dat er al sinds 1976 een houten brug heeft gelegen tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] en dat er sinds jaar en dag vanaf de [straat] over perceel [nummeraanduiding 5] wordt gelopen om deze brug te bereiken. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dit betwist en stelt dat hij voor het eerst in 2019 heeft gezien dat er een brug is geplaatst en iemand op zijn perceel heeft aangetroffen.
4.6.
De rechtsvoorganger van [eiser sub 1] c.s., de heer [A] , heeft omstreeks het najaar van 2018 een brug geplaatst tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] . Dit strookt met de luchtfoto’s in productie 13 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, waaruit blijkt dat er op 19 maart 2018 geen brug lag, terwijl er op 20 april 2019 wel een brug lag. [eiser sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat er voor die tijd ook altijd een brug heeft gelegen, maar heeft hier geen ondersteunend beeldmateriaal van aangeleverd. Als productie 4 bij de dagvaarding heeft [eiser sub 1] c.s. weliswaar een foto overgelegd waarop een brug te zien valt, echter is niet duidelijk wanneer deze foto is gemaakt en hoe lang deze brug er heeft gelegen. Bovendien kan uit de foto niet worden afgeleid op welke locatie deze brug heeft gelegen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. lag deze brug niet tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] , maar tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 3] (het perceel van [gedaagde sub 4] c.s.).
4.7.
[eiser sub 1] c.s. wijst verder op een brief van 4 oktober 1993 van de gemeente aan de heer [B] . In deze brief weigert de gemeente, destijds eigenaar van perceel [nummeraanduiding 5] , mee te werken aan de vestiging van een recht van overpad op perceel [nummeraanduiding 5] . Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de heer [B] zich het bezit heeft geschaft van een recht van overpad op de wijze zoals hiervoor onder overweging 4.4. is omgeschreven.
4.8.
[eiser sub 1] c.s. verwijst ook naar een bepaling uit de koopovereenkomst (en de akte van levering) waarin hij de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] heeft gekocht. Hierin is een verklaring uit een eerdere akte van levering opgenomen, waaruit volgt dat er sinds 1976 gebruik wordt gemaakt van een recht van overpad over het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. en dat er een brug is gelegen tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] . Ook heeft [eiser sub 1] c.s. verklaringen van de heer [C] , de heer [A] en de heer [gedaagde sub 4] overgelegd, waaruit min of meer hetzelfde volgt. [gedaagde sub 1] c.s. heeft op zijn beurt verklaringen van de heer [D] , de heer [E] en mevrouw [F] overgelegd waaruit min of meer het tegenovergestelde volgt, namelijk dat er vóór de in het najaar van 2018 geplaatste brug geen andere brug heeft gelegen en zij voor die tijd geen mensen over het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. hebben zien lopen.
4.9.
Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen en het feit dat [eiser sub 1] c.s. niet met beeldmateriaal heeft aangetoond dat er voor 2018 een brug heeft gelegen tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] , is de kantonrechter van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat er door inrichting en/of gebruik van perceel [nummeraanduiding 5] sprake is geweest van bezitsdaden ten aanzien van een recht van overpad. Zelfs al zou komen vast te staan dat er in het verleden personen over dit perceel zijn gelopen, dan is niet duidelijk geworden dat dit gedurende twintig jaar op zodanig frequente wijze is gebeurd dat dit niet langer kon worden beschouwd als op zichzelf staande inbreuken, maar als een voortdurende onrechtmatige toestand waardoor gesproken kan worden van het bezit van een erfdienstbaarheid.
4.10.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter het beroep op verjaring van [eiser sub 1] c.s. als onvoldoende onderbouwd zal verwerpen. De daarop betrekking hebbende vorderingen worden afgewezen. Het aanbod van [eiser sub 1] c.s. om bewijs aan te dragen zal worden gepasseerd, nu aan het leveren van bewijs pas wordt toegekomen indien hij aan zijn stelplicht heeft voldaan door zijn stellingen voldoende te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Noodweg
4.11.
Nu er geen sprake is van een erfdienstbaarheid, komt de kantonrechter toe aan de subsidiaire vorderingen van [eiser sub 1] c.s. die zien op het aanwijzen van een noodweg. In artikel 5:57 BW is bepaald dat de eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg of een openbaar vaarwater, van de eigenaars van de naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg kan vorderen tegen vergoeding van de schade die daardoor ontstaat.
4.12.
[eiser sub 1] c.s. heeft voldoende onderbouwd dat in ieder geval de aan de percelen grenzende sloten onderhouden moeten worden. Daarvoor is toegang nodig. De percelen van [eiser sub 1] c.s. zijn niet bereikbaar via de openbare weg. Het perceel is weliswaar feitelijk bereikbaar via het vaarwater aan de achterzijde (de [.] ), echter kan deze toegang naar het oordeel van de kantonrechter niet als behoorlijk worden bestempeld. [eiser sub 1] c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat op de [.] gemotoriseerde vaartuigen niet zijn toegestaan en dat hij daarvoor geen ontheffing kan krijgen, ook niet voor een boot met een elektrische motor. Dit betekent dat [eiser sub 1] c.s. om zijn percelen te bereiken met een roeiboot vanaf het haventje [locatie] een afstand van 1.500 tot 2.000 meter moet overbruggen, hetgeen circa 40 minuten duurt, terwijl roeien na zonsondergang niet is toegestaan. De kantonrechter acht dit geen behoorlijke toegang zoals bedoeld in artikel 5:57 BW. Ten aanzien van de door [gedaagde sub 1] c.s. geopperde toegang via de sloot tussen percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 3] , overweegt de kantonrechter dat – voor zover deze sloot al een behoorlijk toegang biedt – niet gebleken is dat de sloot openbaar vaarwater betreft, zodat dit aan de aanwijzing van een noodweg over land niet in de weg kan staan.
4.13.
Het voorgaande betekent dat er voldoende aanleiding bestaat om een noodweg aan te wijzen. Beoordeeld moet worden over welk perceel de noodweg moet lopen, ofwel het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. met nummer [nummeraanduiding 5] ofwel het perceel van [gedaagde sub 4] c.s. met nummer [nummeraanduiding 3] . In het derde lid van artikel 5:57 BW is ten eerste bepaald dat bij de aanwijzing van een noodweg rekening wordt gehouden met de belangen van het ingesloten erf om zo snel mogelijk te kunnen worden bereikt. In dit opzicht ligt aanwijzing van perceel [nummeraanduiding 3] voor de hand. Dit perceel bevindt zich immers precies tussen perceel [nummeraanduiding 1] en de [straat] , terwijl bij toegang via perceel [nummeraanduiding 5] een grotere afstand afgelegd moet worden. Voorts is in artikel 5:57 lid 3 BW bepaald dat als een erf van de openbare weg afgesloten is geraakt, doordat het als gevolg van een splitsing een andere eigenaar heeft gekregen dan een vroeger daarmee verenigd gedeelte dat aan de openbare weg grenst, dit afgescheiden gedeelte het eerst voor de belasting met een noodweg in aanmerking komt. De ratio hiervan is dat de noodweg bij die splitsing geregeld had kunnen worden. [gedaagde sub 1] c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat perceel [nummeraanduiding 3] vroeger één geheel vormde met de percelen [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] . Al met al is de kantonrechter van oordeel dat perceel [nummeraanduiding 3] het eerst in aanmerking komt voor de aanwijzing van een noodweg. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van de wettelijke voorkeur voor het aan te wijzen perceel af te wijken. De enkele omstandigheid dat er na de kortgedingprocedures in eerste aanleg en hoger beroep een tijdelijke noodweg over perceel [nummeraanduiding 5] heeft gelegen, maakt naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat aanwijzing van dit perceel in de rede ligt. Daarvoor heeft dit perceel te kort als noodweg gefungeerd, terwijl niet is gebleken dat dit perceel voorafgaand aan het kort geding frequent als toegangsweg is gebruikt. Met de (overige) door [gedaagde sub 4] c.s. aangevoerde bezwaren wordt rekening gehouden bij de hieronder te bepalen voorwaarden die aan de noodweg zullen worden gesteld.
4.14.
Aan een noodweg kunnen beperkende voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld qua frequentie en wijze van gebruik. [eiser sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat de noodweg niet in tijd beperkt kan worden wijst op de tekst van artikel 5:57 lid 1 BW, waarin is bepaald dat er te allen tijde aanwijzing van een noodweg gevorderd kan worden. De woorden ‘te allen tijde’ slaan echter op het feit dat een vordering tot aanwijzing van een noodweg niet verjaart, en betekenen niet dat een noodweg niet in tijd of frequentie kan worden beperkt.
4.15.
Bij het bepalen van de noodweg en de daarbij behorende voorwaarden moet, uitgaande van de bestemming van de ingesloten percelen, enerzijds worden onderzocht of een behoorlijke exploitatie van de percelen overeenkomstig de bestemming mogelijk is. Anderzijds moet rekening worden gehouden met het belang van het bezwaarde erf om zo min mogelijk overlast van de noodweg te ondervinden. De kantonrechter is van oordeel dat een behoorlijke exploitatie van de percelen van [eiser sub 1] c.s., conform de bestemming en de aard daarvan, weliswaar een noodweg vergt, echter dat deze noodweg wel sterk beperkt moet worden. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.16.
Op 3 augustus 2021 heeft het college van B&W [eiser sub 1] c.s. een last onder dwangsom opgelegd. [eiser sub 1] c.s. is, onder meer wegens met de bestemming strijdig gebruik, gelast de overtredingen op de percelen [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] te beëindigen en is gesommeerd de recreatieve en spirituele sessies te beëindigen en de opstallen en overige zaken te van de percelen te verwijderen. Ook heeft het college medegedeeld niet mee te werken aan legalisatie, omdat de percelen gelegen zijn in Natura 2000-gebied. Dit besluit is na bezwaar in stand gebleven. [eiser sub 1] c.s. heeft nog gewezen op plannen die er zouden bestaan om recreatie in het gebied mogelijk te maken, hetgeen bijvoorbeeld zou blijken uit het Gebiedsakkoord [..] 2017. Deze plannen zijn naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende concreet om daar in deze procedure rekening mee te houden. Onduidelijk is of, en zo ja, wanneer en op welke wijze deze plannen tot gevolg zullen hebben dat de thans voor de percelen geldende planologische voorschriften zullen worden gewijzigd. Bovendien heeft het college van GS op 21 februari 2022 het voornemen bekendgemaakt om geen vergunning te verlenen voor energetisch natuurbeheer en natuurbeleving op de percelen. Dit alles betekent dat het [eiser sub 1] c.s. publiekrechtelijk gezien niet is toegestaan de door hem gewenste recreatieve activiteiten op de percelen te ontplooien. [eiser sub 1] c.s. heeft weliswaar aangekondigd beroep in te zullen stellen tegen de beslissing op bezwaar van het college van B&W en heeft een pro forma zienswijze ingediend tegen het voornemen van het college van GS, echter kan de kantonrechter niet vooruitlopen op de uitkomst hiervan. Bovendien heeft [eiser sub 1] c.s. niet onderbouwd waarom deze door hem aan te wenden rechtsmiddelen tot een andere uitkomst zullen leiden. [eiser sub 1] c.s. heeft ten slotte niet onderbouwd dat hij de percelen in de toekomst op een andere, wel toegestane wijze gaat gebruiken. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij niet weet wat er met de percelen gaat gebeuren. De enkele stelling dat de percelen in de toekomst wellicht conform de agrarische bestemming gebruikt gaan worden, is onvoldoende concreet om daar in deze procedure bij het nader inperken van de noodweg rekening mee te houden. Bovendien impliceert het uitoefenen van een agrarisch bedrijf op de percelen de verwijdering van (een deel van) de aanwezige natuur/houtopstanden, hetgeen – zoals hierna zal blijken – de gemeente onwenselijk acht en waarvoor zij geen vergunning wenst te verlenen.
4.17.
[eiser sub 1] c.s. vordert toegang met een gemotoriseerd voertuig. In de dagvaarding en conclusie van repliek spreekt hij echter over handmatig onderhoud. Ook uit het kortgedingvonnis van het gerechtshof blijkt dat [eiser sub 1] c.s. zelf heeft aangegeven dat het om handmatig onderhoud gaat vanwege de drassige gesteldheid van de percelen. Voor toegang met gemotoriseerde voertuigen in verband met toekomstige agrarische gebruik van de percelen bestaat, gelet op het voorgaande, ook geen aanleiding. Daarmee ontbreekt een grond voor toewijzing van de vordering voor zover deze ziet op toegang met gemotoriseerde voertuigen.
4.18.
[eiser sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat er, afgezien van het onderhoud aan de sloten, ook onderhoudswerkzaamheden op de percelen zelf moeten worden uitgevoerd, zoals snoeiwerkzaamheden en het toegankelijk houden van paden. De kantonrechter zal hier bij het inperken van de noodweg echter geen rekening mee houden. In een e-mail van 26 april 2021 (productie 17 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van [gedaagde sub 1] c.s.) wordt het standpunt van de gemeente [gemeente] ten aanzien van het onderhoud uiteengezet. Volgens de gemeente valt onder het toegestane noodzakelijk onderhoud slechts het uitbaggeren van sloten en greppels. Onder verwijzing naar artikel 3.7.1 en 3.7.2 van het geldende bestemmingsplan schrijft de gemeente dat – zonder omgevingsvergunning – snoeiwerkzaamheden, de kap van bomen, het uitvoeren van graafwerkzaamheden en het aanleggen van verhardingen of nieuwe beplantingen niet is toegestaan. Ook schrijft de gemeente dat zij [eiser sub 1] c.s. voor deze werkzaamheden geen vergunning wil verlenen, omdat de gemeente dit als een ongewenste inbreuk ziet op de aanwezige natuur. Pas als er een vergunning van de provincie ligt op basis van de Wet natuurbescherming, is de gemeente bereid om hier opnieuw naar te kijken. Hiervoor is echter al overwogen dat de provincie niet voornemens is hier medewerking aan te verlenen.
4.19.
Het voorgaande betekent dat er aanleiding bestaat om aan de noodweg sterk beperkende voorwaarden te verbinden. De kantonrechter zal [eiser sub 1] c.s. toestaan om maximaal vier keer per jaar te voet over het perceel van [gedaagde sub 4] c.s. met nummer [nummeraanduiding 3] te gaan. [eiser sub 1] c.s. zal perceel [nummeraanduiding 3] moeten betreden over de bestaande dam tussen perceel [nummeraanduiding 3] en de [straat] om vervolgens naar perceel [nummeraanduiding 1] te lopen. [eiser sub 1] c.s. is bevoegd om over de sloot tussen de percelen [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 1] op eigen kosten een eenvoudige, houten brug van maximaal één meter breed te plaatsen. Voor zover voor deze brug een omgevingsvergunning vereist is, moet [eiser sub 1] c.s. deze op eigen kosten aanvragen en moet [gedaagde sub 4] c.s. daaraan zijn medewerking verlenen.
4.20.
[eiser sub 1] c.s. heeft ook de medewerking van [gedaagde sub 4] c.s. gevorderd aan het verlijden van een akte tot het vestigen van de noodweg en het dulden van de brug. De bevoegdheid tot het aanwijzen van een noodweg is een rechtstreeks uit de wet voortvloeiende bevoegdheid die de inhoud van het eigendomsrecht van eigenaren nader inperkt. Voor de werking hiervan is vastlegging in een notariële akte en/of inschrijving in de openbare registers niet nodig. Een rechtsopvolger van de eigenaar van een met een noodweg bezwaard erf is, behoudens het bepaalde in artikel 5:57 lid 4 en 5 BW, gebonden aan de aanwijzing van de noodweg en heeft die noodweg te dulden, ook als van die aanwijzing geen inschrijving is gedaan in de openbare registers. Een en ander volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 2 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7231. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om deze vordering toe te wijzen.
4.21.
[gedaagde sub 4] c.s. heeft geen vordering ingesteld tot vergoeding van de schade die hem door de noodweg wordt toegebracht en is niet verschenen op de mondelinge behandeling. De kantonrechter kan en zal daarover in deze procedure dan ook geen uitspraak doen.
4.22.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de noodweg een dwangsom te verbinden. Het ten aanzien van de noodweg meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Overige vorderingen
4.23.
[eiser sub 1] c.s. heeft in conventie gevorderd om [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om de brug tussen de percelen [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] te herstellen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft in reconventie gevorderd om [eiser sub 1] c.s. te veroordelen deze brug te verwijderen. De kantonrechter begrijpt dat de brug er op dit moment nog ligt. Nu er geen sprake is van een erfdienstbaarheid op perceel [nummeraanduiding 5] en ook de tijdelijke noodweg over dit perceel met deze uitspraak komt te vervallen, bestaat er geen aanleiding meer om de brug in stand te houden. De kantonrechter zal [eiser sub 1] c.s. daarom veroordelen de brug te verwijderen en daar geen nieuwe bruggen te plaatsen. [gedaagde sub 1] c.s. moet [eiser sub 1] c.s. ter zake de verwijdering van deze brug eenmalig voldoende toegang verschaffen tot perceel [nummeraanduiding 5] . De gevorderde dwangsom wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.24.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft in reconventie gevorderd dat het [eiser sub 1] c.s. bij een toekomstige verkoop dan wel vervreemding van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] niet is toegestaan om in een onderhandse of notariële akte op te (laten) nemen dat er een erfdienstbaarheid en/of enig recht van gebruik bestaat om via perceel [nummeraanduiding 5] naar deze percelen te gaan. Hoewel het niet mogelijk is dat [eiser sub 1] c.s. zonder toestemming van de rechthebbende van perceel [nummeraanduiding 5] daarop een erfdienstbaarheid vestigt, kan de kantonrechter zich voorstellen dat bij een eventuele toekomstige vervreemding van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] verwarring kan ontstaan bij een eventuele (al dan niet bewuste) overneming van de in overweging 2.2. weergegeven bepaling uit de vorige akte van levering. Om te voorkomen dat de onderhavige discussie in dat geval opnieuw de kop opsteekt, zal de kantonrechter [eiser sub 1] c.s. verbieden om deze bepaling, noch een bepaling van soortgelijke strekking, op te nemen in toekomstige koopovereenkomst(en) en/of akte(s) van levering. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.25.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert verder nog een vergoeding voor het gebruik van perceel [nummeraanduiding 5] , zowel voor wat betreft het verleden als de toekomst. Omdat er geen noodweg op zijn perceel komt te rusten, bestaat er geen aanleiding om een vergoeding voor de toekomst te bepalen. Voor wat betreft de vergoeding voor het gebruik over de afgelopen periode is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd hoe hij het gevorderde bedrag van € 4.000,00, hetgeen heeft te gelden als een vergoeding van de door de noodweg berokkende schade, heeft bepaald. Beide vorderingen worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.26.
De vordering in conventie wordt ten aanzien van [gedaagde sub 4] c.s. gedeeltelijk, met sterk beperkende voorwaarden toegewezen. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om de proceskosten tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 4] c.s. in conventie te compenseren. De door [eiser sub 1] c.s. gevorderde nakosten zijn niet toewijsbaar nu daarvoor nodig is dat de partij die daarom verzoekt een kostenveroordeling moet hebben verkregen (artikel 237 lid 4 Rv). Daarvan is bij compensatie van proceskosten geen sprake.
4.27.
De vorderingen in conventie tegen [gedaagde sub 1] c.s. worden afgewezen. [eiser sub 1] c.s. zal daarom in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 996,00 aan salaris gemachtigde (4 punten x tarief € 249,00). De door [gedaagde sub 1] c.s. gevorderde nakosten worden op de hierna vermelde wijze begroot. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.28.
Ten aanzien van de vordering in reconventie zijn [gedaagde sub 1] c.s. en [eiser sub 1] c.s. over en weer op enkele punten in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter zal de proceskosten in reconventie daarom volledig compenseren. De gevorderde nakosten zijn daarom niet toewijsbaar.
4.29.
[gedaagde sub 1] c.s. verzoekt nog om veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten van de voorgaande kortgedingprocedures in eerste aanleg en hoger beroep, alsook de door hem betaalde salaris gemachtigde na betekening van het vonnis in kort geding. [gedaagde sub 1] c.s. heeft deze vordering echter niet onderbouwd, zodat deze wordt afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
wijst aan als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW, ten behoeve van de percelen te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie [letter] , nummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] , het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie [letter] , nummer [nummeraanduiding 3] ;
5.2.
verbindt aan de hiervoor onder 5.1. bedoelde noodweg de volgende voorwaarden:
  • het is de eigenaar van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] toegestaan om maximaal vier keer per jaar te voet over perceel [nummeraanduiding 3] te gaan;
  • perceel [nummeraanduiding 3] moet worden betreden via de bestaande dam die dit perceel verbindt met de [straat] en vervolgens moet in een rechte lijn naar perceel [nummeraanduiding 1] gelopen worden;
  • de eigenaar van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] is bevoegd om over de sloot tussen de percelen [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 1] op eigen kosten een eenvoudige, houten brug van maximaal één meter breed te plaatsen. Voor zover voor deze brug een omgevingsvergunning is vereist, moet de eigenaar van de percelen [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] deze op eigen kosten aanvragen en moet de eigenaar van perceel [nummeraanduiding 3] daaraan zijn medewerking verlenen;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 4] c.s., in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.4.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 996,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s., onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1] c.s. volledig aan de proceskostenveroordeling onder 5.4. voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.8.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de brug tussen de percelen te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie [letter] , nummers [nummeraanduiding 5] en [nummeraanduiding 1] te verwijderen en verwijderd te houden en tussen deze percelen geen nieuwe bruggen te plaatsen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [eiser sub 1] c.s. nalaat om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf het moment dat [eiser sub 1] c.s. in verzuim is met het betalen van de dwangsom tot de dag van volledige betaling;
5.9.
verbiedt [eiser sub 1] c.s. om bij een toekomstige vervreemding van de percelen te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie [letter] , nummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] in daarop betrekking hebbende koopovereenkomst(en) en/of notariële akte(s) van levering de onder overweging 2.2. weergegeven bepaling en/of bepalingen van soortgelijke strekking op te nemen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding met een maximum van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf het moment dat [eiser sub 1] c.s. in verzuim is met het betalen van de dwangsom tot de dag van volledige betaling;
5.10.
compenseert de proceskosten tussen [gedaagde sub 1] c.s. en [eiser sub 1] c.s., in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.