ECLI:NL:RBMNE:2022:17

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
16/234415-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanranding wegens gebrek aan bewijs van dwang

Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 december 2005 in Ede, waarbij de aangeefster aangaf dat de verdachte haar tegen haar wil had betast. Tijdens de zitting op 22 december 2021 heeft de officier van justitie, mr. T. Tanghe, gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van vier maanden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.L. Vermeer, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding en dat er geen sprake was van dwang.

De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar had betast en geprobeerd had te zoenen, terwijl de verdachte ontkende dat er sprake was van dwang en stelde dat de handelingen wederzijds waren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de stelling dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot de handelingen. De enkele verklaring van de aangeefster, die in tegenspraak was met de verklaring van de verdachte, was niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden en heeft de verdachte integraal vrijgesproken van de aanranding. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de betrokken partijen beschikbaar zijn, en dat zonder aanvullend bewijs de verdachte niet kan worden veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/234415-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] ,
wonende aan te [woonplaats] , [adres] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.L. Vermeer, advocaat te Rhenen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 8 december 2005 te Ede [aangeefster] heeft aangerand.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Volgens de officier van justitie wordt de verklaring van aangeefster in voldoende mate ondersteund door de verklaring van verdachte en door de verbalisant waargenomen emoties van aangeefster toen zij aangifte deed.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op te leggen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanranding niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zo is volgens de raadsvrouw allereerst niet voldaan aan het wettig bewijsminimum en daarnaast kan op basis van de beschikbare verklaringen niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van de voor aanranding vereiste dwang.
De raadsvrouw heeft dan ook verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de ten laste gelegde aanranding heeft gepleegd en zal hem dan ook integraal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat aangeefster op 8 december 2005 in Ede in contact is gekomen met een aan het werk zijnde vrachtwagenchauffeur, dat zij toen met elkaar in gesprek zijn geraakt en dat zij vervolgens samen naar de flatwoning van aangeefster zijn gegaan. In de woning heeft de man uit een glas gedronken. Dit glas is door de politie op 9 december 2005 bemonsterd en het gevonden DNA-profiel is opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken. Op 2 april 2021 is het DNA-profiel van verdachte opgenomen in deze databank en dit profiel kwam overeen met het DNA-profiel van de bemonstering van het glas. Vanaf dat moment is verdachte in beeld gekomen in deze strafzaak.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 8 december 2005 in de woning van aangeefster is geweest. Over wat er zich met betrekking tot de ten laste gelegde handelingen in de woning heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen. Zo heeft aangeefster in haar aangifte verklaard dat verdachte haar in haar woning onder meer meermalen tegen haar zin heeft betast bij haar borst(en) en dat hij heeft geprobeerd haar te zoenen. Dat zij hiervan niet gediend was heeft zij volgens haar eigen verklaring laten blijken door van verdachte weg te lopen en haar gezicht van hem af te wenden.
Verdachte heeft omtrent het ten laste gelegde verklaard dat hij en aangeefster meermalen hebben gezoend en dat aangeefster niet heeft laten blijken (verbaal of non-verbaal) dat zij daar niet van gediend was. Hij heeft aangeefster daarna ook nog eenmaal bij de borst aangeraakt. Dat sprake was van vrijwilligheid blijkt volgens verdachte ook uit het feit dat hij kort voor zijn vertrek uit de woning van aangeefster haar telefoonnummer heeft gekregen, hetgeen ook door aangeefster is verklaard.
Voor een bewezenverklaring van aanranding moet de rechtbank vaststellen dat sprake is geweest van dwang. Van dwingen is sprake wanneer het slachtoffer toelaat wat hij of zij zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Van dwang kan slechts sprake zijn indien de verdachte opzettelijk veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil ondergaat. Dat betekent dat er geen sprake is van dwang als er geen sprake blijkt van enige voor de verdachte kenbare vorm van verzet, tenzij er sprake is van onverhoeds handelen van verdachte waartegen het slachtoffer zich niet heeft kunnen verzetten.
De omstandigheden op basis waarvan de rechtbank dient te beoordelen of sprake is van dwang moeten volgen uit de zich in het dossier bevindende stukken. In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen de aangeefster en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd. Als in een dergelijk geval steunbewijs voor een van de verklaringen ontbreekt blijven de beschuldigende verklaring van de aangeefster en de ontkennende verklaring van de verdachte onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan in dat geval niet veroordeeld worden.
In de onderhavige zaak, waarbij enkel aangeefster en verdachte kunnen verklaren omtrent hetgeen in aangeefsters woning heeft afgespeeld, kan de rechtbank op basis van de enkele belastende verklaring van aangeefster, die wat betreft de genoemde dwang lijnrecht tegenover de verklaring van verdachte staat, niet vaststellen dat sprake is geweest van dwang. Dit betekent niet dat de rechtbank twijfelt aan hoe aangeefster wat er gebeurd is in de woning heeft beleefd. Maar zoals de rechtbank hiervoor heeft uitgelegd kan iemand op basis van één verklaring niet worden veroordeeld. De rechtbank moet beoordelen of er voldoende steunbewijs is voor de tenlastegelegde dwang. De rechtbank is van oordeel dat dit steunbewijs er niet is.
De officier van justitie heeft er op gewezen dat onder het proces-verbaal van aangifte, dat op 9 december 2005 is opgemaakt, door de verbalisant is opgemerkt dat hij zag dat aangeefster tijdens het doen van de aangifte meerdere keren moest huilen en dat zij overstuur was. Deze opmerking van de verbalisant is naar het oordeel van de rechtbank te summier en onvoldoende om als steunbewijs te dienen.
Gelet op het vorenstaande zal verdachte integraal worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. N.P.J. Janssens en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 januari 2022.
Mr. N.P.J. Janssens is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2005 te Ede, althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[aangeefster] (meisjesnaam [meisjesnaam] ) heeft gedwongen tot het plegen
en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
immers heeft hij, verdachte,
meermalen, in elk geval eenmaal met zijn, verdachtes, hand(en) de borst(en) van
die [aangeefster] (op de kleding) betast en/of aangeraakt,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hier uit dat verdachte
- deze ontuchtige handeling(en) onverhoeds heeft uitgevoerd en/of
- ( onder valse voorwendselen) met die [aangeefster] mee naar haar woning is gegaan,
door die [aangeefster] te vragen of ze alleen was en/of hij naar de WC mocht en/of
(toen hij in de woning was) aan die [aangeefster] te vragen of hij wat te drinken
mocht en/of
- naast die [aangeefster] op de bank is gaan zitten en/of
- met zijn, verdachtes, hand de rug van die [aangeefster] heeft aangeraakt en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) over de borst(en) van die [aangeefster] heeft
gewreven en/of
- achter die [aangeefster] aan is gelopen naar een andere kamer en/of
- ( terwijl die [aangeefster] op een stoel zat) achter die [aangeefster] is gaan staan en/of
(vervolgens) over haar heen is gebogen en/of (nogmaals) de borst(en) van die
[aangeefster] heeft betast/aangeraakt en/of
- die [aangeefster] heeft geprobeerd te kussen/zoenen en/of
- ( terwijl die [aangeefster] opstond en wegliep van verdachte) voorbij is gegaan aan
de non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [aangeefster] en/of
- voornoemde handeling(en) (onverhoeds) heeft verricht, terwijl die [aangeefster]
zich niet/onvoldoende aan de situatie en/of handeling(en) kon onttrekken;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )