Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna: verdachte.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 december 2005 in Ede, waarbij de aangeefster aangaf dat de verdachte haar tegen haar wil had betast. Tijdens de zitting op 22 december 2021 heeft de officier van justitie, mr. T. Tanghe, gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van vier maanden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.L. Vermeer, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding en dat er geen sprake was van dwang.
De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar had betast en geprobeerd had te zoenen, terwijl de verdachte ontkende dat er sprake was van dwang en stelde dat de handelingen wederzijds waren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de stelling dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot de handelingen. De enkele verklaring van de aangeefster, die in tegenspraak was met de verklaring van de verdachte, was niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden en heeft de verdachte integraal vrijgesproken van de aanranding. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de betrokken partijen beschikbaar zijn, en dat zonder aanvullend bewijs de verdachte niet kan worden veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.