ECLI:NL:RBMNE:2022:1678
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 278.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 23 november 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 13 april 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 265.000,- bepleitte. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de gedateerde voorzieningen in de woning en de ligging nabij sportvelden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede door de overgelegde taxatiematrix en de vergelijkingsmethode die was toegepast. Eiser had enkele beroepsgronden pas op de zitting aangevoerd, wat in strijd werd geacht met de goede procesorde.
De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde van de woning correct was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.