ECLI:NL:RBMNE:2022:1674

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3005
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak en einduitspraak inzake ontheffing voor het doden van spreeuwen ter voorkoming van schade aan landbouwgewassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een ontheffing voor het doden van spreeuwen (sturnus vulgaris) ter voorkoming van belangrijke schade aan landbouwgewassen. De ontheffing was eerder verleend door de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht op 27 augustus 2020 aan de faunabeheereenheid. De rechtbank had in een tussenuitspraak van 10 maart 2022 de gedeputeerde staten de gelegenheid gegeven om gebreken in de beslissing op bezwaar te herstellen. Echter, de gedeputeerde staten hebben aangegeven geen gebruik te maken van deze gelegenheid.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseressen, Stichting Fauna4Life en Stichting Animal Rights, gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de gedeputeerde staten onvoldoende onderbouwd hadden dat de ontheffing noodzakelijk was om belangrijke schade te voorkomen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst nog te veel open lag. De rechtbank heeft besloten om de ontheffing te schorsen tot twee weken na de datum waarop de gedeputeerde staten een nieuw besluit nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de gedeputeerde staten het door de stichtingen betaalde griffierecht en de proceskosten in beroep moeten vergoeden. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3005

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

Stichting Fauna4Life, gevestigd in Amstelveen, en

Stichting Animal Rights, gevestigd in ’s-Gravenhage,
eiseressen (gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, verweerder.

Als derde-partijen nemen aan het geding deel:

Stichting Faunabeheereenheid Utrecht,gevestigd in Renswoude, en
VOF [kersenteler], gevestigd in [vestigingsplaats] .
De partijen worden in het vervolg van de uitspraak aangeduid als: de stichtingen, gedeputeerde staten, de faunabeheereenheid en de kersenteler.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over een ontheffing voor het doden van spreeuwen (sturnus vulgaris) ter voorkoming van belangrijke schade aan landbouwgewassen. Deze ontheffing is door gedeputeerde staten op 27 augustus 2020 aan de faunabeheereenheid verleend. Voor een overzicht van de feiten en de gang van zaken tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 10 maart 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:1008).
2. In de tussenuitspraak van 10 maart 2022 heeft de rechtbank gedeputeerde staten in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak, de geconstateerde gebreken in de beslissing op bezwaar van 8 juni 2021 te herstellen.
3. Gedeputeerde staten hebben in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid de gebreken in de beslissing op bezwaar te herstellen.
4. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

5. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
6. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat gedeputeerde staten onvoldoende hebben onderbouwd dat de ontheffing nodig is ter voorkoming van belangrijke schade, dat voor een deel van de percelen wel andere bevredigende oplossingen bestaan, dat het quotum te hoog is vastgesteld en dat een deel van de voorschriften onvoldoende duidelijk is. De rechtbank heeft gedeputeerde staten in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken te herstellen met een nieuwe beslissing op bezwaar, waarin gedeputeerde staten:
- de reële dreiging van belangrijke schade aan olifantsgras voldoende onderbouwen;
- de reële dreiging van belangrijke schade aan fruitpercelen voldoende onderbouwen;
- de ontheffing voor fruitpercelen beperken tot hoogstam fruitpercelen en de laagstam fruitpercelen waar overnetting niet mogelijk is;
- het quotum bijstellen naar maximaal 1140, of onderbouwen dat een hoger aantal niet tot een verslechtering van de staat van instandhouding leidt;
- bij de voorschriften over het quotum de jaarlijkse periode verduidelijken en expliciet vermelden dat het quotum voor fruitpercelen en percelen met olifantsgras gezamenlijk geldt;
- in de voorschriften voor fruitpercelen duidelijk maken dat de ontheffing alleen geldt tussen zonsopgang en zonsondergang;
- de stukken die ten grondslag liggen aan de beslissing als bijlage bij de ontheffing voegen of in de ontheffing een duidelijke, rechtstreekse verwijzing naar de vindplaats op de website van de provincie opnemen.
7. Gedeputeerde staten hebben de rechtbank meegedeeld dat zij geen gebruik maken van de gelegenheid om de gebreken in de beslissing op bezwaar te herstellen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat gedeputeerde staten geen poging hebben ondernomen om de gebreken te herstellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Gedeputeerde staten moeten daarom een nieuw besluit nemen, waarbij zij rekening houden met deze uitspraak en de tussenuitspraak.
8. De gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van de beslissing op bezwaar leiden er niet toe dat de verleende ontheffing zijn werking verliest. In het licht van de geconstateerde gebreken, waaronder dat gedeputeerde staten onvoldoende hebben onderbouwd dat de ontheffing nodig is ter voorkoming van belangrijke schade, weegt de rechtbank de belangen van de stichtingen bij de bescherming van de spreeuwen op dit moment zwaarder dan de belangen van gedeputeerde staten, de faunabeheereenheid en de kersenteler en andere eigenaren van fruitpercelen en agrarische percelen met olifantsgras.
Daarom schorst de rechtbank het besluit van 27 augustus 2020 waarin de ontheffing is verleend bij wijze van voorlopige voorziening tot 2 weken na de datum waarop gedeputeerde staten een nieuw besluit hebben genomen. Dat betekent dat tot die tijd geen gebruik mag worden gemaakt van de ontheffing.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moeten gedeputeerde staten aan de stichtingen het door hen betaalde griffierecht en hun proceskosten in beroep vergoeden. Gedeputeerde staten moeten in het nieuwe besluit beslissen over eventuele proceskosten in bezwaar. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- schorst het besluit van 27 augustus 2020 tot 2 weken na de datum waarop gedeputeerde staten een nieuwe beslissing op bezwaar hebben genomen;
- draagt gedeputeerde staten op het betaalde griffierecht van € 360,- aan de stichtingen te vergoeden;
- veroordeelt gedeputeerde staten in de proceskosten van de stichtingen tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 april 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzitter is verhinderd
te ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.